‘Dat zal ik u vertellen. Annie, dat was een wereldwijf. Toen ik ziek was, toen mijn Piet ineens doodlag. Pannetjes eten, de was, mee naar de dokter, deed ze allemaal. Alleen, ze praatte steeds. Dat Piet wel jong ging maar natuurlijk zwaar rookte. Dat ik niet moest janken want geen handvol maar een land vol en ze wist wel een leukerd voor me. Ik stond net brood te snijden toen ze dat zei en ineens schoot dat mes uit. Een bloed! Annie zou wel weten wat te doen, maar ik had echt geen idee.’
28-1-2019
Gekozen op 1-2-2019 als een van de vijf ultrakorte verhalen en gedichten van week 5 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid
Dit gedicht behaalde in januari 2019 een gedeelde tweede plaats in de redactionele selectie van de Dichtwedstrijd van het Schrijverspodium. In de democratische uitslag stond het op een gedeelde 12e plaats (van 85).
In de jaren 90 ben ik eerst coördinator, daarna directeur bij een telefonische hulpdienst.
Ik train en begeleid de vrijwilligers die in roosterdienst op een anoniem adres dag en nacht de luisterpost bemensen.
Met velen heb ik een goede band.
Vrijwilliger Ankie wil me spreken.
Ze vertelt dat ze een melanoom heeft op haar rug en binnenkort onder het mes moet.
Door de narcose zal ze een nachtje in het ziekenhuis moeten blijven.
Vervelend, maar er zijn geen uitzaaiingen geconstateerd en de kans is groot dat deze ingreep afdoende is.
Ze zit meer in over haar man, ze heeft hem niets verteld zodat hij zich niet onnodig zorgen maakt.
Ik begrijp haar zorgen om hem, ik heb hem ontmoet en zag wat ze me al had verteld: een lieve gevoelige nerveuze man.
Ankie wil hem liever niet vertellen over de ingreep en is van plan hem te zeggen dat ze een extra nachtdienst doet bij de thd.
Ze vraagt me: stel, je weet maar nooit, dat hij naar het thd-kantoor belt in die dagen, wil ik dan achter haar aanpak staan?
Ik vraag haar of hij er geen recht op heeft om te weten over haar ziekte.
Ze belooft dat ze hem na afloop alles zal vertellen over de diagnose, de ingreep en de vooruitzichten.
Ik aarzel, er fladderen allerlei vragen door mijn hoofd maar ik besef dat het even zoveel oordelen zijn, en wie ben ik om te oordelen over een vrouw die haar man wil ontzien?
Ik zeg toe te zwijgen over haar operatie, als hij belt.
Ankie ondergaat de ingreep.
Haar man belt niet.
Gelukkig.
Een paar weken later krijgt ze de weefseluitslag, die is goed.
Als ze me dat vertelt, kan ik het niet laten haar te vragen of ze haar man nu heeft verteld over de ingreep.
Ze haalt haar schouders op: ‘Dat hoeft toch niet, ik ben nu genezen, waarom slapende honden wakker maken?’
Als ’s morgens de bus komt, ga ik met de kindjes spelen en met Vlien en Mandy.
Als de bus niet komt, speel ik lekker thuis.
Met mama of papa of Col of Jacqueline.
Op sommige dagen wil ik met oma spelen.
Dan zeg ik tegen mama: ‘Noukie oma spelen.’
Soms kan dat niet, ook niet als ik het heel vaak zeg.
‘Ach gossie’, zegt oma, als mama haar vertelt dat ik zo graag bij haar wil spelen, ‘dat zijn miskriebels, dat snap ik wel hoor, dat heb ik ook als ik Louk een poosje niet zie.’
Als mama zegt dat ik straks bij oma ga spelen, ben ik zo blij!
Dan doe ik snel alles wat mee moet in de mand en dan wacht ik tot we gaan.
Als we bij oma zijn, haal ik de dieren uit de la en de gekleurde blokjes van de vensterbank en pak oma’s hand: ‘Noukie oma boven spelen.’
Maar oma moet eerst koffiedrinken en praten met papa en mama.
Dat duurt zo lang. Waarom praten grote mensen zo veel? Spelen is veel leuker.
Ik ga maar vast naar boven.
Op mijn kamer ga ik op het bed zitten en leg alle plaatjes om me heen.
Af en toe ga ik naar beneden om te kijken of ze klaar zijn met koffie drinken.
‘Oma boven spelen’ zeg ik tegen oma, maar oma zegt dat ik even moet wachten tot papa en mama weg gaan.
Eindelijk gaan ze weg.
Hoera, kom oma, boven spelen.
Maar oma moet eerst plassen. Boven aan de trap wacht ik op haar.
Hèhè, daar komt ze, nou gaan we fijn spelen.
Eerst maak ik een schilderij van oma’s sjaal met mijn dierenkaartjes erop.
Dan aai ik oma’s gele vloer want die is lekker zacht en dan leg ik haar mooiste kaarten erop.
Als dat klaar is, geef ik oma balletjes aan en wijs ik haar precies waar ze de rode en de blauwe moet leggen op de rode vloer.
Soms legt ze ze op de verkeerde plek maar dan pak ik het balletje en geef het haar weer en wijs haar de goede plek.
Net zo vaak tot ze het goed doet.
Als ik honger heb, bakt oma een ei en patatjes en paprika en champignons.
Na het eten wil ik verder spelen met oma maar dan komen papa en mama alweer.
Nu vind ik het niet erg als ze nog heel lang praten want dan gaan we nog niet weg.
Ik ga gewoon heel stil naar boven want ik ben nog lang niet klaar met spelen.
De eerste keer dat ik Ronald ontmoette, vroeg hij of ik jonge hete vrouwen wilde.
Daar schrok ik van want die wilde ik niet.
Zoon schoot te hulp, hij schopte hem met een paar ferme knock-out-klikken de deur uit.
Daar moest Ronald even van bijkomen maar na een paar weken mengde hij zich weer tussen mijn sitebezoekers.
Steeds vaker komt hij even buurten en is dan erg aardig.
Belangstellend vraagt hij hoe het met me gaat.
Heb ik misschien geld nodig?
Of seks?
Hij wil me graag helpen, ik hoef alleen maar op zijn link te klikken.
Zo lief is hij, hij voelt aan dat ik het niet breed heb en wil me helpen.
Toch waarschuwt zoon me: Ronald heeft slechte bedoelingen met mij, hij wil alleen maar dat ik hem aanraak zodat hij me kan uitkleden. Als Ronald weer komt, mag ik hem daarom onder geen beding aanraken, ik moet hem meteen naar de trash verbannen!
Maar wat weten zonen nou van de behoeftes van moeders?