gedichtje – waarvan akte

In de derde en laatste ronde van onze vijfwoordgedichtensessie van 12 juli jl. prikten we deze vijf woorden uit een gedichtrecensie in de bijlage Letter en Geest van dagblad Trouw: 
waarvan – overdrijvende –  beetje –  somberte –  gedichten

 

Aaltje verwerkte ze zo:

 

gedichtje

 

gedichten
voeren langs een
transparante hemel in
overdrijvende gezichten
waarvan een beetje
sombere donkerte
het licht verhulde
waarop ik mij richtte
ze gaan voorbij
om te hechten
aan onverwachte
woorden die me
verlichten.

 

En dit kwam er uit mijn pen:

 

Waarvan akte

 

gedichten gedijen
bij wolken van somberte
een vleugje vrijheid
een beetje behaagzucht
en wat periodiek overdrijvend
oud zeer en zelfmedelijden

 

opgelost in weifelende
waarheden zwijgende
witregels en stille spaties

Inspiratiebronnen

De Dalai Lama, Twiggy, Richard Gere, mijn zussen en broer, Eline Veere, Godfried Bomans, Adriaan Roland Holst, Neeltje Maria Min, Vasalis, Elisabeth, Margreet, Leonard Cohen, Etty Hillesum.
Mijn inspiratiebronnen, sommige recent, de meesten vergezellen me al jaren.
Door hun charisma, charme, elegantie, fijne bouw, golvende krullen, grote bruine ogen, gelaagdheid, woordenschat, welbespraaktheid, wereldbeeld, psychologisch inzicht, humor, kennis, fijnzinnige poëzie.
Vaak wilde ik zijn als zij, zo interessant, zo boeiend.
Zo onbereikbaar.

 

Ruim vijfentwintig jaar geleden vierde de Telefonische Hulpdienst waar ik directeur was haar 25-jarig jubileum.
Een prachtige mijlpaal, een dag voor en met iedereen die betrokken was bij het werk aan de hulptelefoon.
Kort daarna schreef ik voor de maandelijkse Nieuwsbrief een verslag van die feestelijke dag.
Ik wilde het illustreren met een fotocompilatie, niet moeilijk, er waren honderden foto’s gemaakt.
Routineus vlogen mijn ogen langs alle foto’s om de mooiste uit te kiezen.
Tot ik stuitte op een foto van een paar mensen, een glas in de hand, zichtbaar diep in een geanimeerd gesprek verwikkeld.
Een bestuurslid, een paar vrijwilligers maar het was vooral de vrouw in het midden waar mijn blik op haakte: wow, wat een mooi mens, open, lachend, levendig.
Het duurde even voor ik besefte: oh, maar dat ben ik!

 

Nog steeds ben ik dol op mijn inspiratiebronnen.
Vooral als ik knipoog naar de foto boven mijn bureau.

 

27-8-2017

Toen – Toen

In de tweede ronde van onze vijfwoordgedichtensessie van 14-6 jl. verwerkten Aaltje en ik deze, willekeurig uit een krantenbijlage geplukte woorden, in een gedicht:
jeugdvriend – verwachtingsvol – plots(eling) – lucht – overstemd
Dit is het resultaat:

 

Cora:
Toen

 

Hoe warm het strand was, hoe ziltzacht
de lucht, hoe leven lichter leek dan ooit

 

Hoe plots het korzelige kuchje van
haar lang verloren jeugdvriend het
golvengemurmel overstemde

 

hoe haar oude hart
verwachtingsvol
oversloeg

 

 

Aaltje:
Toen

 

Plotseling staat hij
verwachtingsvol met de rozen
voor haar, jeugdvriend van toen.

 

O, hoe zijn lach, herinnering,
haar bloemzacht streelt
de zoete kussen, van toen.

 

De rozengeur overstemt de
lucht die de dieselbus
achterlaat zoals toen

 

hij haar achterliet bij de halte,
de kussen, zijn lach, met
de warme stem van toen.

 

Hij kijkt, zij ook. Ziet groeven naast
zijn mond die ze kussen zal,
met het weten van toen.

Een gelukzalige dag

‘Verbeelding is een entree tot de werkelijkheid, ze zegt meer van de werkelijkheid dan objectiviteit.’ Willem Brakman

 

Eindelijk, het regent weer!
Hoef ik me niet meer door lagen droge hete aarde te wurmen op zoek naar water.
Het had zolang niet geregend, ik was bijna uitgedroogd, er was niet veel meer van me over dan een skeletloos velletje.
Net als vorig jaar zomer.
Weet je wat me toen heeft gered?
Steeds als mijn vriend, de krulwilg, ook heel veel dorst had, liet hij een boel van zijn blaadjes vallen.
Als de mens die hier woont dat zag, legde ze de tuinslang een paar uur druppelend bij zijn stam.
Ze had geen idee dat ze daarmee niet alleen de krulwilg redde maar ook mij.
Natuurlijk is regen veel lekkerder dan kraanwater, maar toch leefde ik er van op.
In geurige vochtige grond voel ik me nou eenmaal als een vis in het water.

 

Het is hier best wonen hoor.
Eerst woonde ik een paar tuinen verderop maar dat was levensgevaarlijk, er werd veel te vaak gewied en gespit.
Dat doet deze mens niet, ze laat de boel groeien zodat ik lekker mijn gang kan gaan.
Tussen al dat groen vinden vogels me niet.
Pas als het onkruid hoog staat, trekt ze het met haar handen uit en die kan ik makkelijk ontwijken.
En gelukkig hebben mijn aardvijanden, de mollen, dit plekje nog niet ontdekt.

 

Als de kleine mens hier is, gebeuren er spannende dingen.
Hij speelt graag in de tuin.
Met bloemen en takjes en blaadjes en mieren en tijgers en leeuwen en ook mij.
Als hij me ziet roept hij ‘Rinus Rups’ en wil me pakken.

Ik ben geen rups maar dat kan ik niet zeggen want ik heb geen stem.
Ik laat hem maar, what’s in a name tenslotte?
Hij pakt me wel eens op, dat is griezelig, dan bekijkt hij me van heel dichtbij en soms drukt hij zacht zijn mond op mij.
Vreemd voelt dat, een beetje droog en zacht, ik vind het wel gezellig.
Eén keer toen hij dat wilde doen, pakte hij me zo stevig vast dat ik doormidden brak.
Hij keek heel verbaasd.
Ik schrok ook want ineens lag de helft van mij op de grond.
De grote mens zei toen tegen de kleine mens dat hij mij zachtjes terug op de aarde moest leggen, en ze legde mijn andere helft erbij en toen gingen ze gelukkig een eindje verderop spelen.
Slim van haar, kon ik even bijkomen van de schrik.
En wat er toen gebeurde, ik ben er nog confuus van: allebei mijn helften groeiden apart weer verder.
Ik wist niet dat dat kon. 
Was ik ineens een tweeling! 
Toch moet hij dat maar niet te vaak doen, want ik weet niet of dat trucje elke keer werkt.

 

Nou, vandaag is een topdag: het regent al uren, alle vogels schuilen, er is in de wijde omtrek geen mol te bekennen en de kleine mens speelt binnen, van achter het raam zwaait hij naar me en dan wiegel ik terug naar hem.
Wat wil een worm nog meer?

 

10-9-2015

Afgestoten / Argument voor Cora

Aaltje en ik ontmoetten elkaar in de cursussen ‘365 dagen schrijven’, ‘Schrijven vanuit je hart’ en ‘Poëzie online’ die we volgden bij Margreet Schouwenaar. Sindsdien houden we onze dichtspieren soepel door af en toe een vijfwoordgedichtensessie te houden.
Daarin schrijven we elk een gedicht waarin vijf willekeurig gekozen woorden (geplukt uit een boek of krant) verwerkt moeten worden.
We genieten zeer van de verschillen tussen ons.
Dit zijn de resultaten van de eerste ronde in onze dichtsessie van 12 juli jl.
De woorden die verwerkt moesten worden, waren:
Overredingskracht
Afstoten
Gebaar
Anderen
Plooien

 

Dit maakte ik ervan:

 

Afgestoten

 

Licht was het gebaar, terloops, zonder
povere plooien glad te strijken, zonder
verlegen vlekjes weg te werken, achteloos
alsof ze van haar mouw een stofje streek,

 

met enkel de overredingskracht van
haar flauw gebogen hand, schoof ze
anderen opzij en
vulde het voetlicht volledig

 


En zo verwerkte Aaltje de woorden. En het boeket ter ere van haar huwelijksverjaardag 🙂 :

 

Argument voor Cora

 

Nu bloeien ook de lelies,
plooien zich uit in roze
liefdesgebaar, worden
waar anderen zich afstoten,
mij met overredingskracht
toegenegen.

 

16-7-2019

Gorges du Verdon 1998

 
Zittend tegen de rotswand zwaaide ze hem na.
Glimlachte, peinsde, hoe lang zou hij het volhouden om bij de groep en de gids te blijven?
Ze soesde in de zon, genietend van het uitzicht, van deze verrukkelijke vakantie samen.
Toen een uur later de gids, met de groep maar zonder hem, de grot uit kwam, was ze niet verbaasd.
Natuurlijk wilde hij de ondergrondse gangen zelf verkennen.

 

Lang zat ze daar.
Pas toen alle toeristen weg waren, ze alleen achterbleef bij de ingang van de grot, kroop onrust in haar omhoog.
Scenario’s buitelden in haar brein.
Wat als hij verdwaald was?
Wat als hij niet teruggevonden werd?
Wat als ze alleen achterbleef?
Ze rilde in de zon.

 

Toen hij even later, blij grijnzend, de grot uit kwam lopen, bestoft, met natte schoenen, vol enthousiaste verhalen, slikte ze haar schrik in en omhelsde hem.

 

Pas jaren later doemde die middag af en toe op in haar.
Hoe blij hij was.
Hoe bang zij was.
Herinnerde ze zich haar schrikbeelden.
Besefte: ze klopten.
Leven zonder hem wàs als rillen in de zon.

 

28-12-2018

Exodus uit drijfzand

Burgertrut, pover prinsesje op een blik bonen
rozebikinibeauty, kikkerprinsmagneet
elkaar verdringend losten ze op in Gauloisewolken

 

Uit as en eksterogen rezen flutfeministe met
barricadeblues, mamamarionet, machtloze
hulpverlener, voorzichtige voetnootneuker
onderdanige bolleboos, hoogvlieger met
horizonheimwee. Godin voor enkelen
verzwolgen door velen

 

Veertig jaar hieven Mozesmentoren hun
staf, verboden mij te klagen over plagen
op straffe van levenslang drijfzand

 

geschud geschopt gezoend wijkt
drijfzand als eens de Rode Zee, zwevend
boven Kanaän is tijd zonder tempo, is toeval
teder, is lucht vol kussen en knipoogt de kosmos

 

Intens genietend van formaties woordenwolken
weet ik: ‘t wordt toch nooit de hemel hier

 

Op 10 juli 2019 geplaatst in het katern Alice van het Schrijven online magazine: Schrijven Plus

Deur

Uit de terminale thuiszorg (2002 – 2014)

 

Als ik aanbel, zwaait de deur meteen open.
Een man, kort, breed, gevlekt shirt, een buik die over een vale spijkerbroek bloest: ‘Wat komt u doen? Ze blijft thuis hoor!’
Dreigend staat hij voor me, verspert de weg.
Aha, dit bedoelde de collega van de thuiszorg …
Ik stel me voor en hem gerust: ik kom praten over het inzetten van vrijwilligers. Omdat zijn vrouw ernstig ziek is en hij en zijn zoon misschien wat hulp kunnen gebruiken bij het zorgen voor haar.
De spanning glijdt van zijn gezicht, hij stapt opzij, gebaart dat ik binnen mag komen.

 

Ik wurm me door de nauwe gang langs een overbevolkte kapstok en volg hem de huiskamer in.
Voor het achterraam staat een hoog-laagbed, het gordijn erachter gesloten.
De vrouw in het bed oogt uitgeteerd, haar gezicht doodmoe, bleek vertrokken.
Ze slaat haar ogen op, weer stel ik me voor, vraag hoe het gaat vandaag.
Ze zucht, fluistert ‘Gaat wel’, sluit haar ogen weer, opent ze, wenkt haar man ‘misschien wil mevrouw wat drinken.’
Haastig weer ik dat af.

 

Op de bank voor het voorraam, hangt een puber op een versleten bank, zijn blik schiet schichtig van het schermpje in zijn handen naar zijn moeder en weer terug.

 

Ik schuif een stoel bij het bed, vraag of meneer erbij komt zitten en vertel wat over onze vrijwilligers en hoe ze kunnen helpen in situaties als deze.
Meneer knikt, dat zou helpen.
Mevrouw opent haar ogen, fluistert: ‘Hij moet werken en Jan moet naar school, hij zit voor zijn eindexamen, en nou heeft de dokter gezegd dat ik niet meer alleen kan zijn en of ik niet beter naar een hospice kan.’
Hij valt haar in de rede; ‘Laat ie zelf naar een hospice gaan! Jij blijft hier. Bij ons! En als je nou wat meer eet, dat je weer sterk wordt? En dan bellen we die fysio, voor oefeningen? Je moet niet opgeven.’
Ze slaat haar ogen neer, zucht weer.

 

We praten, ik hoor hoe snel het is gegaan, van ‘een beetje moe’ naar de mededeling dat er geen hoop meer is.
Meneer zegt: ’Soms vergeet ik het, dan denk ik dat ze misschien toch …, dokters weten het toch ook niet altijd?’
Vragend kijkt hij me aan, als ik zwijg, zoek naar woorden, schudt hij zijn hoofd, mompelt iets onverstaanbaars.

 

Ik zie dat de zoon in de andere hoek van de kamer naar ons gesprek luistert en vraag of hij erbij komt zitten.
Hij haalt zijn schouders op maar komt, gaat op het voeteneind van het bed zitten, pakt de voet van zijn moeder en streelt die zacht.
Ik slik, verman me, vertel over de vrijwilligers, wat ze wel en niet doen.
Dat ze bij haar kunnen zijn, voor haar kunnen zorgen, als haar man gaat werken en haar zoon naar school gaat.
Ik vraag hoe het op school gaat.
Hakkelend vertelt de zoon dat hij er niet zo goed voor staat, hij ziet op tegen het examen, spijbelt vaak, wil zijn moeder niet alleen laten.
Zacht zegt zijn moeder: ‘Maar je moet wel gaan hoor, jouw leven gaat verder.’
Hij knikt, dit heeft ze duidelijk al vaak tegen hem gezegd.
Hij kijkt ons niet aan, er glinsteren tranen aan zijn wimpers, hij veegt ze weg.

 

Meneer werkt in de bouw, hij heeft een goeie baas die zijn situatie begrijpt, hij mag ’s morgens wat later beginnen.
Maar het is erg druk, ze kunnen hem geen dagen of weken missen.
Ik stel voor dat er ’s morgens, als hij vertrekt, een vrijwilliger komt, die blijft een paar uur bij zijn vrouw, wordt eventueel afgelost door een andere vrijwilliger, totdat zoon uit school komt. Dan is ze niet alleen.
Opgelucht knikken vader en zoon.

 

Als ik opsta, afscheid neem, me omdraai en naar de deur loop, zie ik het vuistgrote gat in de deur. Allebei zien ze me kijken.
‘Hij had het effe moeilijk, zegt mevrouw vergoelijkend, meneer kleurt diep.
Haastig glipt zoon langs me, dendert met grote stappen de trap op naar boven.
Als ik de gang inloop zie ik dat in de wc-deur ook een gat zit.

 

Zo blij ben ik, weer, met onze vrijwilligers.
Ik praat ze in, maak de roosters, ondersteun ze.
Bij toerbeurt lossen ze ’s morgens meneer af, zijn ze bij mevrouw, blijven tot zoon uit school komt, drinken nog wat met hem.
Ze maken ons motto ‘Er zijn’ waar, met hart en ziel.
Rust brengen ze, regelmaat, een luisterend oor.

 

Zoon slaagt voor zijn eindexamen.
De nacht na de uitslag overlijdt zijn moeder.
Twee kaarten stuur ik vader en zoon.
Gefeliciteerd en gecondoleerd.

 

7-7-2019

Illusie

Ze wonen een paar straten verderop, vaak zie ik ze op het pad voor mijn huis voorbijkomen of kom ik ze in het dorp tegen.
Hand in hand, hun stappen even groot, in een eensgezinde cadans.
Een harmonieus beeld dat me vertedert.
De laatste tijd zie ik alleen hem lopen.

 

Als ik aan kom lopen bij de bushalte staat hij er al en begroet me amicaal.
Spraakzaam vertelt hij dat hij vaak op pad is, nu is hij op weg naar de kapper in het volgende dorp.
Als de bus nog even op zich laat wachten, zeg ik ‘Ik zag jullie altijd zo gezellig hand in hand lopen.’
Hij trekt zijn wenkbrauwen op: ‘Gezellig? Ze pakte mijn hand altijd precies op de plek waar mijn pols gebroken was, gruwelijk pijn deed dat. Dat is trouwens al vijf jaar geleden hoor. Ze is er niet meer.’
Hij ziet mijn schrik, grijnst: ‘Nee ze is niet dood hoor. Ze ging weg. Blij toe, al die ruzies altijd.’

 

4-7-2019