Na jou

Twee vliegtuigen vlogen vrijheid aan flarden
de buren hebben toch die boom gesnoeid
je moeder overleed, je broer en Piep

 

kleren slingeren niet meer rond, het ruikt niet
meer naar rook, zelden is er nog iets zoek

 

paars verfde ik de gang, ik werk op je
kamer, hoe vind je mijn rode bank?

 

er is meer van mij, grijzer allener, het jijvormige
gat slinkt, maar onderonsjes overleven jou

 

de zijdelingse knipoog als je shagjes draaiend
doordramde, je verzaligd zuchten dit is geen
seks dit is liefde, je onthutste blik op je pasgeboren zoon

 

niemand snapt mijn lach als ik een peertje
schil of iemand een onbezwaard gemoed wens

 

 

2017
In maart 2019 geplaatst in editie 143 van Antenne Magazine van VPTZ Nederland, kwartaalblad voor vrijwilligers palliatieve terminale zorg dat informeert over ontwikkelingen en ervaringen in hun werkveld

Witte schande

Een tijdsbeeld uit 1972

 

– Mam, ik heb een jurk gehuurd, een lange, heel mooi.
– Je hebt hem toch wel een maat groter genomen, dat hij straks niet te strak zit? Met drie-en-een-halve maand toon je echt al hoor.
– Tonen? O, daar heb ik niet aan gedacht … Maar hij heeft een hoge taille en loopt gerend uit, dat valt best ruim.
– Zelf weten maar het is geen gezicht als hij op je buik te strak zit, je hebt toch geen wit genomen hè?
– Waarom niet?
– Doe niet zo stom, dat kan toch niet bij een moetje.
– Hij is gebroken wit. Hij staat me echt heel mooi.
– Ook dat nog, een moetje en toch een witte jurk, wat doe je ons aan, de buren zullen wel denken, en de familie?

 

26-7-2016

Zusjes

‘Playing guitar’  made by Roeqiya Fris

 

Hoe de branding opklinkt in de schemer
vergeet-me-nietjesblauw de hemel kleurt
het zand nog zindert onder hun voeten
de zon nagloeit op hun huid.

 

Hoe vandaag vervaagt in warme klanken van
vroeger, van angst voor onweer, van
bang voor spoken maar meer nog van
samen spelen lachen zingen dansen.

 

Hoe samen weten opvlamt bij tokkelende tonen
klaprozen mee wiegen in de achtergrond.
Tot het lied verstomt, de beelden zwijgen
en vroeger verdwijnt in de nieuwe dag.

 

22-3-2019

Trumanlaan 45, 1974 – 1980

Oudste, net een jaar, dribbelde naast me naar de winkels om de hoek, aan de Van Heuven Goedhartlaan.
Hij wilde niet in de wandelwagen: ‘Selluf lopen.’
Zijn mond stond niet stil en met zijn stralende lach scoorde hij leverworst en snoepjes bij de slager en de bakker.

 

Op de terugweg deden we de zandbak aan waar hij torens bouwde.
Binnen de kortste keren kende hij de weg en wilde daar alleen naar toe.
Lang hield ik dat tegen maar gaf uiteindelijk toe en keek hem na toen hij trots, vier jaar groot, alleen naar de zandbak stapte.
Vanaf het achterbalkon keek ik op de zandbak en zwaaiden we naar elkaar.

 

Op de Zeven Gaven School, twee blokken lopen op de Trumanlaan, genoot hij .
Tussen de middag kwam Massimo mee eten, ‘want zijn moeder is weg.’

 

Jongste werd geboren.
Op zijn eerste verjaardag sliep hij een nachtje in het ziekenhuis aan de overkant van de Trumanlaan, waar hij werd ontdaan van zijn amandelen.
Ik sliep niet, dacht dat ik hem hoorde huilen aan de overkant. Machteloos, want ouders die bij hun kind in het ziekenhuis bleven, daar was in die tijd geen denken aan.

 

Ontelbaar vaak liepen ze de zes stenen trappen naar onze flat op de derde verdieping.
Voorzichtig eerst, langzaam, tree voor tree, de leuning goed vasthoudend.
Maar al gauw springend, rennend, treden overslaand.
Ze speelden in de portiek, reden op hun skelter en driewieler op de brede stoep voor de flat.

 

Vandaag zag ik op tv zwaarbewapende antiterrorisme-eenheden een portiek aan de Trumanlaan in Utrecht bestormen.
Ik herkende die portiek.
 
18-3-2019                    

Vooruitzicht

Ik moet een nieuw bed en vraag of zoon wil meedenken.
‘Wat voor bed wil je?’ vraagt hij.
Dat weet ik: het moet groter, hoger en met een betere matras.
Ik peins.
Hij leest mijn gezicht en waarschuwt:
‘Je gaat niet zeggen dat dit je laatste bed wordt, hoor.’
Ik lach, ‘Oké, dan zeg ik het niet.’
Hij grijnst zuurzoet.

 

In de winkel test ik matrassen en luister met gesloten ogen naar het gesprek tussen zoon en verkoper.
Ze bespreken bed accessoires.
Hoofdbord? ‘Ja’, zegt zoon, ‘dat wil ze maar niet te groot en niet kitscherig.’
Nachtkastje? Verlichting?
‘Nee, dat wil ze niet’, hoor ik zoon zeggen.
Dan wijst de verkoper op een aanbieding: een set waterdichte moltons: ‘Die nemen ouderen er vaak bij.’
Hij kucht even en vervolgt bijna fluisterend: ‘met het oog op ‘ongelukjes op latere leeftijd.’
Het blijft stil.
Huh?
Ik open mijn ogen en zie zoon diep nadenken.
Ik kan mijn lachen niet onderdrukken: dood mag ik niet maar lekken is kennelijk wel een optie.

 

 
11-3-2019                   
 

Wonder gevraagd

Ineengedoken zit ze aan tafel, schrikt op uit een dutje als ik binnen kom.
Niet-begrijpend glijden haar ogen over me heen: ‘Wie bent u?’
‘Ik ben het mam.’
‘O ja, kind wat fijn dat je er bent, wanneer komt papa?’
Als ik zwijgend mijn jas heb uitgetrokken, weet ze het weer: ‘Hij is dood hè?’

 

Ze wil wel thee.
Als ik de deur naar de badkamer open om water te pakken, walmt een penetrante lucht de kamer in.
Het toilet is smerig, een dot haren verstopt de wastafel.
Dit is niet van een dag.

 

We drinken thee, haar ogen staan verdrietig.
‘Wat is er mam?’
‘Hoe lang moet dit nog?’
‘Hoe lang moet wat nog?’
Ze zucht, de groeven in haar gezicht ogen dieper dan voorheen terwijl ze zoekt naar woorden.
‘Het is niet dat ik dood wil’, begint ze, ‘maar dit, zo …’
Ze hapert: ‘Hoe moet dit nou verder?
Ik pak haar hand, ‘Mam, ik weet het ook niet. Zullen we straks even boodschappen doen?’
‘Vind ik dat leuk?’ vraagt ze onzeker.
‘Ja mam, dan gaan we ook langs de bloemenwinkel, dat vond je gisteren ook leuk.’ Opgelucht knikt ze, ze houdt van bloemen.

 

Altijd was ze vrolijk, maakte grapjes, wist oplossingen voor problemen en verdriet, las verhaaltjes voor die ze zelf verzon, want ‘die sprookjes van Andersen zijn zo vreselijk saai.’
Met haar werden uitstapjes, zelfs boodschappen doen, kleine feestjes.
Van gewone dingen iets leuks maken, ik heb het van haar geleerd.

 

‘Mam ik ga eerst je wc en wastafel schoonmaken, hier is een pen en papier, maak jij ondertussen een boodschappenlijstje?’
Haar gezicht licht op, ze weet: een zakje pinda’s moeten we halen, die zijn op.
Vaak en lang kijkt ze vanuit haar stoel hoe bontgekleurde halsbandparkieten zich al kwetterend te goed doen aan de slinger met pinda’s voor het raam.
Haarfijn weet ze me te vertellen, welke de baas is en welke altijd over zich laat lopen.

 

Als ik de boel gesopt heb, help ik haar in haar jas.
Ze geeft me het lijstje.
Terwijl we langzaam naar buiten lopen, kijk ik wat ze heeft opgeschreven:

 

pinda’s
een wonder

 

 12-3-2019

Daar bent u toch voor?

Uit de terminale thuiszorg

 

Ik heb bereikbaarheidsdienst en word gebeld.
Een vrouwenstem noemt de naam van een bedrijf, vraagt of ik van de VTZ ben en verbindt me zonder uitleg door.
Een paar minuten luister ik naar een mannenstem die gedempt orders geeft aan iemand.
Daarna spreekt hij in de telefoon:
‘Goedemiddag, u spreekt met Pieterse, ik heb vrijwilligers nodig en de thuiszorg gaf me uw nummer, doet u er mij maar een stuk of zes.’
Mijn wenkbrauwen rijzen plafondwaarts maar ik zwijg.
Hij vervolgt:
‘Mijn vrouw heeft nog drie maanden, ze kan niet meer alleen zijn want ze valt vaak. Nou heb ik mijn bedrijf dus u begrijpt, ik kan overdag en een paar avonden niet bij haar zijn. De zaak heeft mij nodig. Maar dat is geen probleem want daar heeft u vrijwilligers voor. Doet u er maar drie per dag, zes dagen per week vanaf morgen.’

 

Zachtzinnig leg ik onze werkwijze uit: in een intakegesprek bij de patient thuis bespreken we de situatie, de mogelijkheden van de mantelzorg en op welke wijze vrijwilligers de mantelzorg kunnen aanvullen.
Hij onderbreekt me:
‘Hoezo intakegesprek, ik zeg u toch wat ik nodig heb?’
Weer leg ik uit dat ik in een gesprek met hem en zijn vrouw kan vertellen wat de mogelijkheden zijn en tegelijk kan zien hoe de huiselijke situatie is zodat ik de vrijwilligers daarop kan uitkiezen en op voorbereiden. Uitgangspunt is dat de vrijwilligers de zorg van partner en andere mantelzorgers aanvullen.
‘Mantelzorg, wablief?’
Ik begin uit te leggen wat mantelzorg is, weer onderbreekt hij me.
‘Mevrouw, wij hebben geïnvesteerd in ons bedrijf, niet in mantelzorg, familie zien we niet, buren kennen we niet, vrienden hebben we niet. Dit land zou er slecht voor staan als iedereen zo inefficiënt werkte als u. Regelt u nou gewoon die vrijwilligers.’
Net zo gedecideerd als hij zeg ik dat dat op deze manier niet mogelijk is.
Boos roept hij:
‘Hoezo onmogelijk, daar bent u toch voor?’
We komen niet tot een compromis.

 

Later vertelt een collega uit een andere regio dat mijnheer haar belde en woedend vertelde hoe onzakelijk en onprofessioneel hij was ‘behandeld’ door me.
Toen zij zei dat ook zij eerst een intakegesprek nodig achtte en daarna hoogstens drie vrijwilligers kon vrijmaken voor zijn vrouw, wees hij dat furieus af: daar had hij niks aan.

 

Ik denk nog wel eens aan hem.
Maar vaker nog aan zijn vrouw.
 
 
4-8-2017
 

Dessert

Terwijl ze genoten van het exquise hoofdgerecht en de mooie wijn, haalden ze herinneringen op. Vroegen elkaar: was het goed, is het goed? Knikten alle drie: het is goed.
Net als anders koos zij het dessert: chocolademousse, passievruchtenmeringue en sinaasappelsorbet op een Amaretto-cakebodem.
Bijna terloops spoot ze het spuitje leeg in de cakebodem en vroeg ‘Nemen jullie ook een hapje?’
Weer konden ze haar niets weigeren. Zorgvuldig de cakebodem vermijdend, namen ze een hapje chocolademousse. Legden hun lepel neer en keken naar haar grande finale.
Vingen haar op toen ze, een glimlach op haar lippen, langzaam omviel.

 

24-2-2019
Gebaseerd op de Schrijfuitdaging van MAGAZINE200AANZEE naar aanleiding van een krantenartikel met de kop: ‘Restaurant dicht na sterfgeval’
Geplaatst op de site van MAGAZINE200AANZEE 6-3-2019
 

Generatiescheuten

Waar werken gericht was op winst
op doorzetten op aanpoten recht op
ramkoers naar een waardevast pensioen

 

 
waar eigenwaarde net zo zeldzaam was
als gelukkig worden van een gedicht
want ongrijpbaar licht

 

 
waar schrijven tijdverspilling was en
je lui was als je boeken las
waar dromen werd ontmoedigd

 

 
daar gingen dwaas en dartel ondergronds

 

 
12-2-2019

Feestje

Het is een zonnige lentedag, februari nog maar de lente hangt al in de lucht.
In de warme huiskamer ruikt het bedompt. 
Een verzorgende schenkt met haar ene hand koffie, met de andere houdt ze haar telefoon aan haar oor en praat erin.
Ze knikt als ze me ziet.
Aan de grote tafel soezebolt Marie.
Kees leest de krant ondersteboven en levert onverstaanbaar grommend commentaar.
Jet neuriet poesje mauw.
Ma staart met glazige ogen voor zich uit.

 

‘Ma, ga je mee naar buiten? En zullen we dan ijsjes halen voor iedereen?’
De verzorgende hoort het, lacht en steekt haar duim op.
‘Heb ik daar zin in?’ vraagt ma.
Ik overtuig haar dat ze misschien weinig zin heeft maar dat het buiten heerlijk is. Het lukt.
We gaan een eindje om, zitten even op een bankje in de zon, kopen een doos raket ijsjes en gaan terug.

 

Weer in de huiskamer delen we de ijsjes uit.
‘Mag dat?’ vraagt Marie. Als ik zeg dat het mag, proeft ze en lacht verheerlijkt.
Kees likt met lange halen van zijn raket, zijn ogen gesloten, zijn gegrom klinkt ineens vriendelijk.
Jet neemt kleine hapjes en lacht: ‘lekker.’
Ma zuigt op het topje van haar raket tot het wit ziet en knipoogt naar me.

 

Als Kees zijn ijsje op heeft, zucht hij luid, laat een boer, verheft zich en komt naar me toe.
Plechtig schudt hij mijn hand: ‘Dankuwel voor het feestje, mevrouw.’
Marie, Jet en ma kijken toe.
Dan staan ze op, lopen achter elkaar in ganzenpas naar me toe en schudden mij om beurten de hand: ‘Dankuwel voor het feestje, mevrouw.’

 

28-2-2019