Buitentijd

Wenkbrauwen fronsen, stemmen spuwen
woorden vliegen als opgejaagd schuim
in de branding. Ik sluit me als een oester,
los op in de onderstroom, laat me drijven
naar de kustlijn waar de vloed is uitgeraasd
maar eb aarzelt en tijd buitenspel staat.

 

Zelfs de wind wacht, lucht en zee spiegelen
elkaar, hemel en aarde zijn inwisselbaar. Hier
ben ik thuis, worden woorden parels en
angsten gesust. Als de tijd zijn loop hervat,
trekt de wind aan, voert me mee. Wijst nieuwe wegen.

 

 
 
12-2020
Gedicht naar aanleiding van de les over Estelle Boelsma in de cursus Poëzie voor gevorderden en de zin: ‘Ik ben buiten de tijd gaan leven en er vanuit het midden deel van gaan uitmaken’ uit haar gedicht: ‘z.t.’
 

Onvergetelijke Kerst

Uit de terminale thuiszorg

 

Het is 24 december en ik heb de komende week bereikbaarheidsdienst.
Ik heb alle boodschappen in huis voor een kerst met veel bezoek en kruid het vlees voor de sudderlappen als mijn werktelefoon gaat.
Een jongensstem stottert, zenuwachtig met hoge baardindekeeluitschieters: ‘Met Wim, wanneer komt de vrijwilliger, ik ben het rooster kwijt.’
Ik zet het vlees laag en zoek het rooster.
Ik stel hem gerust: over een uurtje komt Maia.
We praten nog even, hij kalmeert, hij vindt het fijn dat Maia komt.
Dat snap ik helemaal, Maia is een rots in elke branding, rustig, kordaat, met een moederlijk warme manier van omgaan met deze jongen.

 

Vandaag is het een week geleden dat de thuiszorg ons belde of we vrijwilligers konden inzetten bij een terminaal zieke mevrouw en haar inwonende kleinzoon.
Ik maakte meteen een afspraak voor een intakegesprek en ontmoette diezelfde middag nog een lieve oude doodzieke vrouw in een hoog-laagbed en een ongelukkig ogende puber.
Haar dochter, zijn moeder, woont in België.
Als ik vraag of ze wel eens komt, valt er een ongemakkelijke stilte.
Ik vraag niet door, heb van de thuiszorg al begrepen dat de situatie al vele jaren gecompliceerd is.

 

Mevrouw wil niet naar een hospice, ze wil zo lang mogelijk voor haar kleinzoon zorgen.
Dat de rollen nu in feite omgedraaid zijn, is voor beiden nauwelijks te accepteren. Kleinzoon is alleen, er zijn geen andere mantelzorgers.
Hij spijbelt al weken van school, is dag en nacht bij zijn oma maar trekt het niet meer.  
De thuiszorg komt het maximale aantal uren, ’s nachts is er nachtzorg maar er is behoefte aan iemand die tijd heeft en rust brengt.
De inzet van VTZ-vrijwilligers is een goede oplossing.

 

Ik heb al vele intakes gedaan en inzetten georganiseerd maar merk dat deze situatie, deze twee mensen, een snaar raken in me.
Het is een ingewikkelde klus om een rooster te organiseren vlak voor de feestdagen maar het lukt: elke dag komen er een of twee vrijwilligers bij oma en kleinzoon.
Die moeten even wennen maar na een paar dagen zijn ze blij met de vrijwilligers. Samen met kleinzoon verzorgen ze mevrouw, die zienderogen achteruit gaat.
Wat misschien nog wel belangrijker is: ze zijn er ook voor kleinzoon, vooral Maia heeft een goed contact met hem.
Aan Maia vertelt hij bij stukjes en beetjes zijn voorgeschiedenis, ‘maar ik mag het aan niemand vertellen’ zegt ze tegen me.
Begrijpelijk, ik ben blij dat ze zijn vertrouwen gewonnen heeft.

 

Ik ga verder met mijn kerstvoorbereidingen.
Als ik ’s avonds uitgeteld voor de tv hang, klinkt mijn werktelefoon weer.
Maia: ‘Cora, ik ga iets doen wat tegen de regels is maar ik doe het toch.’
Ik grinnik, waardeer haar eerlijkheid: ‘Maia, vertel!’
Maia vertelt: de nachtzorg heeft afgebeld in verband met griep. Dat is een probleem want mevrouw gaat hard achteruit, haar overlijden zal niet lang meer duren. Kleinzoon durft niet alleen te blijven bij zijn oma.
‘Nou Cora, nou zijn er twee keuzes: of ik blijf zelf vannacht of ik bel die dochter over wat hier gebeurt. En ik weet dat wij als vrijwilliger ’s nachts niet mogen werken en dat we ook niet op eigen houtje familieleden van cliënten mogen bellen. Maar ik ga het toch doen.’
Tuut tuut tuut.

 

Ik peins, ze zet me voor het blok.
Wat te doen?
Ik besluit niets te doen en te vertrouwen op Maia’s gezonde verstand.
De hele nacht ligt mijn werktelefoon naast mijn bed, ik slaap licht.

 

De volgende morgen belt Maia me om tien uur.
Ze vertelt: ze heeft de dochter gebeld dat haar moeder op sterven lag en haar zoon er alleen voor stond. Als de dochter niet reageert, beëindigt Maia het gesprek.
Ze gaat samen met kleinzoon bij het bed zitten van mevrouw, hij houdt de hand van zijn oma vast, Maia zijn hand.
Een paar uur later gaat de bel, dochter komt binnen en schuift zwijgend aan.
Maia zet koffie voor haar, vraagt of ze kan gaan maar moeder en zoon vinden het fijn als ze blijft want ze hebben nog nooit een overlijden meegemaakt.
Maia blijft, stelt ze gerust als de ademhaling van mevrouw vertraagt, vertelt ze dat dit er bij hoort.
Als mevrouw is overleden, belt ze de dokter.
Ze blijft tot de dokter er is en ze heeft gezien dat moeder en zoon het samen wel redden.
Dan gaat ze naar huis.
‘Ik ben net wakker en dacht, ik moet jou eerst maar bellen want ik heb natuurlijk alle regels overtreden maar ik moest het doen en als je me uit de VTZ zet, snap ik dat best hoor.’
Dan pas schiet ze vol.
Ik ook, even.
Dan stel ik haar gerust: ja, ze heeft VTZ-regels overtreden. Maar ze heeft ook drie mensen op het moeilijkste moment van hun leven samen gebracht en geholpen. Dat is onbetaalbaar en weegt tegen alles op.

 

Later op de dag breng ik haar het kerstboeket dat bij mij op tafel stond.

 

 

25-12-2020

Verdriet

Een jaar was ik zwaar zwanger van haar, toen
werd ze geboren en bleef. De eerste jaren
een dag- en nacht aandacht eisende
dwingeland die zeurde, gilde, dreinde. Ik sloot
haar op in mijn donkerste kast en gooide de sleutel
weg, woest brak ze uit en klampte zich aan me
vast, nam mijn leven over. Tot ik me overgaf, kom
dan maar, en voor haar een plek maakte in mij waar
we langzaam leerden om te luisteren naar elkaar.

 

Door de jaren vergroeiden we, werden dierbare
huisgenoten. Verdriet is een puber nu, soms
aandoenlijk lief, soms tergend wreed en
brutaal, dan spreek ik haar toe en tegen en
binden we beiden in. Ze maakt zich los nu, zoals
pubers doen, soms, steeds vaker, verdwijnt
ze een nacht, dagen, een maand. Ik mis haar
niet, ik kan goed zonder haar want ik weet dat
ze weerkomt. We zijn van elkaar.

 

 
8-9-2016

Op een dag

Op een dag mochten mensen elkaar niet meer aanraken.
Wie toch knuffelde, omhelsde, zoende of handen schudde, werd beboet, uitgesloten en liep kans op een ernstige ziekte.
Knipogen, lachen en gedichten voordragen mocht wel maar werd nauwelijks opgemerkt door de woordentsunami die losbarstte: er werd gediscussieerd, geschreeuwd, gescholden.
Feiten werden verzwolgen door aannames, oordelen en meningen.
Over de boetes en over elkaar.
Een oorverdovende herrie klonk alom.

 

Er was een jongetje dat niet hield van woorden.
Hij danste in de namiddagzon en gooide knuffels naar me.
Tot ik een schoot vol knuffels had.
Hij lachte.
Ik ook.

 

 

16-12-2020
Dit verhaal werd op 18-12-2020 gekozen als een van de vijf ultrakorte verhalen van week 51 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid.

Grijs

‘zijn aarde en hemel inwisselbaar’: dezelfde foto, rechts op z’n kop

 

Stammen steken stakerig af tegen de
grauwe achtergrond. De wind is gaan liggen.
Gisteren is in mist verdwenen, morgen is
onzichtbaar in de nevelige verte.

 

Alleen hier, op deze stille plek in het bos,
heerst helderheid, spiegelen water en lucht
elkaar, zijn aarde en hemel inwisselbaar.

 

Mijn adem blaast wolkjes in de kille
lucht, druppeltjes glijden over mijn
wangen. Hoe kun je houden van vandaag?

 

10-12-2020

Sprookhutspot

Esmees stiefmoeder heeft het weer eens op haar heupen.
Dat is slecht nieuws voor Esmee: het betekent dat ze nog harder moet werken dan anders, niet alleen moet ze stofzuigen en matten kloppen, maar vandaag ook ramen lappen en onkruid wieden.
Daarnaast moet ze elk uur de spiegel schoon poetsen waar haar stiefmoeder uren voor zit en speurt naar rimpels, vlekjes, mee-eters en haartjes.
Tussendoor doet Esmee snel boodschappen en kookt voor haar zeven zusjes, verwende dwergjes die alle zeven lijden aan een genetische fobie voor huishoudelijk werk.
Ze kookt een maaltje extra, dat is voor oma die, hoewel oud en zeer verzwakt, weigert in te trekken bij haar dochter en zeven kleindochters.

 

Esmee houdt ook oma’s huisje schoon en brengt haar elke dag een warme hap.
Als ze de maaltijd heeft geserveerd voor haar zussen en stiefmoeder, propt ze in de keuken wat restjes naar binnen, lijnt Wolf aan, het schoothondje van haar stiefmoeder, en gaat op weg naar oma.
Oma woont in het bos.
Tot voor kort verdwaalde Esmee regelmatig in de wirwar van bospaadjes, ze is namelijk tamelijk geografisch dement.
Maar gelukkig plantten oma’s enige buren, Gans en Hietje, onlangs broodbomen in een rechte lijn van hun huis naar de bosrand.
Aardig van ze, ze had ze graag bedankt maar op een dag waren ze ineens verdwenen, opgelost in lucht lijkt het wel, niemand weet waar ze zijn gebleven.

 

Het schemert al als Esmee met Wolf bij oma aankomt.
Snel warmt ze in de keuken de maaltijd op in de magnetron, voegt er een verse salade aan toe en loopt met het volle dienblad naar binnen.
Oma zit niet op haar vertrouwde plekje achter de geraniums.
Roepend loopt Esmee door het huisje en vindt haar in de slaapkamer.
Ze slaapt, wat heet, oma, die ‘prinses op de erwt’ wordt genoemd omdat ze zo licht slaapt, zaagt luid snurkend een bos om.
Wat Esmee ook probeert, roepen, schudden, knijpen, ze krijgt oma niet wakker.
Dan ziet ze de aangegeten appel op het nachtkastje en begrijpt waarom ze oma niet wakker krijgt: ze heeft gegeten van de appel en is getroffen door een allergisch coma.

 

Goede raad is duur, oma zal in geen honderd jaar vanzelf wakker worden, ze heeft een antigif nodig.
Kordaat gebiedt Esmee Wolf om bij oma te blijven, volgzaam kruipt Wolf naast oma in bed en begint haar te likken.
Esmee rent naar buiten, ondertussen 112 bellend.
Maar helaas, midden in het bos heeft ze geen bereik.
Hè wat lastig dat Gans en Hietje er niet meer zijn, die zouden haar vast geholpen hebben.
Paniekerig kijkt ze rond, waar zijn de prinsen op witte paarden als je ze nodig hebt?
Dan vermant ze zichzelf: een slimme meid redt zich zelf.
Ze rent, het lijkt wel of ze vliegt, zo snel gaat ze.
Onderweg maait ze kordaat een horde kikkers opzij die haar luid kwakend bespringen en een balkende ezel en een vuilwitte schimmel mept ze ook de berm in.
Opzij opzij opzij!
Bij de bosrand aangekomen, ziet ze een huis, hijgend drukt ze op de bel.
Als ze haar vinger terugtrekt, rinkelt de bel door, schel en onafgebroken.

 

Verbaasd schiet ze overeind, kijkt ongelovig om zich heen.
Drukt dan de wekker uit.
Het sprookjesboek glijdt onopgemerkt op de grond.

 

 
8-4-2017

‘Just a lazy bastard, living in a suit’

Voor Rik

 

 
Gedoucht wordt er wel, maar hoe vaak, dat ontgaat ons.
De kapper is uit beeld verdwenen, haren worden verzameld in een staartje.
Puistjes verdwijnen onder lagen Clearasil.
Scheren, hoezo? Soms, na aandringen, wordt het pluizige dons op kin en bovenlip verwijderd.
Gedragen kleren tijdig in wasmanden deponeren is een brug te ver. Ze liggen verspreid in het hol waar daglicht een zeldzaam verschijnsel is geworden en worden opgediept als er niets schoons meer in de kast ligt.
Dit is het uniform: vuile jeans, versleten t-shirts, bedrukt met heavy metal iconen, ruikend naar sigarettenrook, vol zweetvlekken van het voetballen en smeervlekken van het plakken van fietsbanden die op mysterieuze wijze dagelijks lek lijken.

 

Soms als ik, op weg naar mijn werk in Spangen in Rotterdam, een groep op straat hangende junks passeer, schrik ik.
Meen contouren te herkennen, een blik, een t-shirt.
Vertraag mijn stap, tuur, het zal toch niet?
Als ik dit ’s avonds aan tafel vertel, word ik vierkant uitgelachen maar ook gerustgesteld: maak je niet druk, alle vrienden lopen er ook zo bij, gewoon iedereen, dat is ín.
O, echt? Nou, oké, als jullie het zeggen.

 

Jaren later open ik een appje.
Een foto glanst me tegemoet: een knappe jonge man, gladde huid, een trendy kort geschoren hoofd, in een perfect gesneden maatpak, een hippe stropdas.
Een grijns van oor tot oor.
Mijn mond valt open, nee, echt?
Hij reageert meteen, met een smiley en een knipoog en: ‘op weg naar een sollicitatiegesprek.’
En daarna, want dit is de zoon met wie ik in de afgelopen jaren vele concerten van Leonard Cohen heb bezocht, citeert hij: ‘Just a lazy bastard, living in a suit.’

 

Een trotse blije moeder stuurt een duimpje en een hartje terug.

 

 

2-12-2020