Louk en de hanen

De hoge schutting om mijn tuin beschermt Louk tegen een overmaat aan prikkels uit de wereld buiten de tuin.
Hij speelt er graag, banjert over de bielsen, deponeert dieren tussen de lavendel, gooit de koe en de leeuw in de sering en trekt zich met tijger, koe en varken af en toe even terug in zijn koninkrijkje achter de krulwilg.

 

Gisteren werd Louk veertien, en dat is te zien: zijn lijf schiet de hoogte in.
Nog twintig centimeter erbij en hij is een grote kleine man die me recht in de ogen kijkt.
Dat verandert weinig aan de zaken die nu eenmaal horen bij zijn leven met het Dravetsyndroom, zoals de epilepsie en de ontwikkelingsachterstanden.
Het verandert wel zijn kijk op zijn omgeving, merkte ik vorige week.
Toen brak namelijk de dag aan ‘die ik wist dat zou komen.’.
Louk speelt heerlijk in de tuin: hij giet water in kleurige bakjes die hij door de hele tuin verspreidt, en ontdekt dat paaseitjes prima plonzen.
Als dat klaar is, sorteert hij dierenkaartjes op de narcissen.
Tot er luid gekakel klinkt uit de buurtuin: de twee ‘dames’ die daar een riante kippenvilla bewonen, voeren een luidruchtige discussie.
Verbaasd kijkt Louk op, luistert, kijkt naar mij.
Ik wijs naar de schutting: ‘Hoor je dat, Louk, dat zijn de kippen van de buurvrouw.’
Hij staat op, kijkt naar de schutting en als vanzelf stappen zijn lange benen op de biels naar de schutting met de buren.
Daar doet hij een ontdekking: hij kan over de schutting kijken!
Opgetogen kijkt hij om naar me en wijst naar de buurtuin: ‘Haan!’
‘Dat zijn kippen, Louk, hoor je ze kakelen?’
‘Haan’, herhaalt Louk, die nooit in discussie gaat.
Tja, dat hij in de twee grof gebouwde zwart-witte ‘dames’ met hun imposante gekakel hanen ziet, snap ik eigenlijk wel.
Maar toch, ze leggen eieren, echt waar.
Dus ik zeg nog een keer: ‘Het zijn kippen, Louk.’
Louk negeert me.
Als de buurvrouw hem groet: ‘Dag jongen,’ lacht hij, zwaait naar haar en naar de kippen en herhaalt: ‘Haan.’

 

De dag erna brengt buurvrouw me twee eieren, van de dames.
Haneneieren smaken verrukkelijk.

 

11-5-2021

Moment

Het kind dat weinig woorden heeft
huppelt naast me
zijn hand stevig in de mijne

 

Hij steekt zijn voet uit naar de
aanrollende golven, trekt hem
terug, bijna op tijd

 

Stralend kijkt hij me aan
springt op en neer
schatert mijn hart vol warme woorden

 

22-3-2021

Poep

Louk logeert een nachtje bij oma.
Hij is vijf, overdag is hij zindelijk, ’s nachts niet, zo gaat dat bij kinderen met het syndroom van Dravet.
Als ik ‘s morgens zijn deur open, zie ik een opgewekt spelend manneke, gehuld in poepgeur.
Eerst naar de badkamer dus.

 

Daar pel ik zijn slaapzakje en pyjama van hem af.
De geur wordt stank.
Toch jammer dat een mens wel zijn mond en ogen kan sluiten maar niet zijn neus.
‘Papa en mama komen zo’, zegt Louk.
‘Nee’, zeg ik en hij vult aan: ‘Papa en mama weg, Noukie met oma.’
‘Zo is dat, wat gaan we doen Louk?’
Hij wil naar beneden, melk drinken, een cracker met kaas eten en dan spelen, maar accepteert dat dit voorgaat.
Kleren en washandjes liggen klaar.
Voorzichtig en behendig trek ik de luier los, een mens verleert dit kennelijk niet.
Ik hoop op een stevige inhoud, die samen met en in de luier in het klaar liggende plastic zakje afgevoerd kan worden.
Soms lukt die operatie wonderwel.
Vandaag niet, zie ik aan zijn billen.
Terwijl ik de luier in het zakje doe, schuift Louk langs de verwarming, die is lekker warm aan zijn blote lijfje.
Alleen zitten nu zowel zijn billen als de verwarming vol bruine klodders.
Hem maakt het niet uit, hij vindt niks vies, daar kan een mens nog wat van leren.
Ik laat hem even zo staan, en maak een washandje en een sopdoekje nat.
Dan trek ik hem een stap naar voren, maak snel de verwarming schoon en bijna in dezelfde beweging zijn billen.
Gewillig staat hij voorover, voor hem is dit dagelijkse kost.
De verwarming is schoon, zijn billen na een paar keer poetsen ook.
Dan nog een  laatste keer een schoon washandje met zeep, afdrogen, een likje bodylotion.
‘Zacht’, zegt hij, ja dat voelt zacht.
Dan gauw zijn kleren aan.
Terwijl hij bij het traphekje wacht, werk ik alles weg waar poep aan zit of zou kunnen zitten.
Dan loop ik voor hem uit de trap af.
Op de onderste tree wacht hij: ‘een, twee’ zeg ik en bij ‘drie’ springt hij.
Wij koesteren onze rituelen.

 

Terwijl Louk zijn beker melk pakt, rond ik de poepgerelateerde handelingen af.
De luier gaat in een tweede, goed dichtgeknoopt plastic zakje in de container.
Weer was ik uitgebreid mijn handen en ga dan met mijn neus snuivend langs Louk en mijn handen.
Pas als ik alleen nog maar Zwitsal-aroma ruik, is ‘operatie poep’ klaar.

 

Tijdens mijn welverdiende koffie peins ik over de varianten van viesheid van poep:
Een poepluier verschonen van een kleinkind vind ik niet leuk maar niet echt vies.
In de verpleging leerden wij hygiënisch om te gaan met feces, een neutrale benaming die het makkelijker maakte mensen  te wassen die afhankelijk waren van ons voor deze intieme handeling. Leuk was het niet, niet voor hen en niet voor ons, toch, vies vond ik het meestal niet.
Toen daarentegen een cafébezoeker onlangs een menselijke drol aan de buitenkant van mijn schuur deponeerde, ruimde ik die kokhalzend op, met plastic handschoenen aan, boende de tegels met sop en chloor na, waste daarna vele malen mijn handen.
Maar toch bleef ik het ruiken. Ècht vies!

 

Poep, zo gewoon, iedereen heeft het, het is zelfs een stopwoord: ‘Shit’ hoor je aan alle kanten, tegenwoordig hoor ik ook vaak ‘kak’.
Maar als gespreksonderwerp blijft het meestal een taboe.

 

10-2015

Oma! Kusje!

Anderhalve meter afstand houden begrijpt Louk niet en Corona kent hij niet.
Maar ik wel en dus zocht ik omwegen en alternatieven.
Als hij nu commandeert: ‘oma kusje’, draai ik hem om en plant een lange sliert kietelkusjes op zijn rug tot hij schatert.

 

Goed alternatief, dacht ik.
Maar als zijn ouders hem ophalen na een middag spelen bij oma en ik ze uitzwaai, stopt de auto.
Rijdt terug, stopt.
Schoondochter opent lachend het raam: ‘Louk zegt steeds ‘oma kusje oma kusje oma kusje.’
Achterin zie ik Louks mond bewegen.
Ik breng mijn gezicht voor het zijne en tuit mijn lippen.
Hij ook.
Een autoruit tussen onze monden en ogen.
Gewoontegetrouw sluit ik mijn ogen.
Even sta ik zo, open dan mijn ogen weer.
Kijk recht in de zijne.
Strak kijken we elkaar aan.
Tot we allebei tegelijk beginnen te lachen.

 

Dan trekt de auto op en zwaait Louk: ‘doewie oma!’

 

29-9-2020

Balkonscene

Kleinzoon Louk heeft het syndroom van Dravet, wat betekent dat hij een ontwikkelingsachterstand heeft: zijn lichaam is nu dertien, zijn geest blijft circa twee en een half jaar. Daarnaast heeft hij een zware vorm van epilepsie. Hij woont thuis maar de zorg voor hem is zeer intensief: hij heeft 7×24 uur begeleiding nodig die kan omgaan met zijn ‘moeilijk verstaanbare gedrag’ en adequaat kan handelen als hij een epileptische aanval krijgt. Ter ontlasting van zijn ouders gaat hij wekelijks vijf dagen overdag naar een kinderdienstencentrum en komen er een paar uur thuisondersteuners. Dat maakt het mogelijk dat zijn ouders af en toe er samen een paar dagen tussenuit kunnen. Ook deze week zijn ze samen een paar dagen weg en zorgen thuisbegeleiders voor Louk op basis van een gedetailleerd uitgewerkt rooster dat ervoor zorgt dat er altijd iemand bij hem is die van wanten weet. Fijn! Maar ook wel eens spannend. Zo maakte Louk een paar jaar geleden een heuse balkonscene mee toen papa en mama een paar dagen weg waren. Ik vertel het vanuit hem:

 

‘Elke morgen komt de bus en die brengt me naar de kindjes.
Ik speel met ze en daarna brengt de bus me weer naar huis.
Daar is mama of papa of Bep of Col (Nicole) of Esther.
Esther en Bep en Col vind ik lief want als zij er zijn spelen ze met me of we gaan naar de speeltuin of naar de dierentuin.

 

Gisteren was Esther er, eerst gingen we papa en mama uitzwaaien want die gingen weg met het vliegtuig. Doewie papa en mama!
Toen gingen we spelen op het balkon, met de knikkers, die gooide ik in de plantjes.
Maar het regende en alles werd nat dus toen ging Esther alles opruimen.
Ik ging vast naar binnen want ik wilde plaatjes lijmen.
Ik deed de balkondeur dicht, dat moet want anders wordt het koud binnen.
Toen Esther klaar was met het balkon opruimen, riep ze naar me.
Ik zwaaide naar haar maar ze kwam niet binnen dus toen ging ik zelf lijmen en Esther ging op het balkon een heleboel keren bellen met haar mobiel.
Toen ik klaar was met lijmen ging ik rennen door de kamer en drinken uit mijn beker.
Esther bleef op het balkon en ze zwaaide steeds.
Ik zwaaide terug en toen ging ik bij de bank spelen: ik legde plaatjes in mooie rechte rijtjes: rood bij rood en blauw bij blauw en dan geel en dan groen.
Af en toe zwaaiden Esther en ik naar elkaar maar ze kwam niet binnen.
Toen alle plaatjes goed lagen, ging ik het boekje kijken van de roze flamingo en de koe.

 

Opeens kwam Annemarie binnen, gezellig, zij is de buurvrouw van beneden.
Ze zei ‘Hoi Louk’ en toen maakte ze de balkondeur open en kwam Esther binnen.
Die was helemaal nat van de regen maar ze ging toch lekker eten maken voor me.
Daarna bracht ze me naar bed en toen ik wakker werd was ze er ook, gezellig hoor.
Ze ging me wassen  en we aten samen en toen bracht zij me naar de bus want ik ging weer met de kindjes spelen.
Ik hoopte dat ze er ’s middags ook zou zijn als ik weer thuis kwam maar dat was niet zo.
Toen was Col er maar die vind ik ook erg lief want die komt vaak spelen met mij en ze weet erg goed wat ik leuk vind om te doen en wat ik niet leuk vind.
We gingen samen boodschappen doen en toen kreeg ik een aanval.
Toen ik wakker werd was ik erg moe dus gingen we naar huis en legde Col me op de bank om even te slapen.
Dat kan zij goed hoor want dat hebben we samen al vaak meegemaakt, dus dat is heel gewoon.

 

Toen ik wakker werd, gingen we eten maar ik was nog wel moe dus daarna bracht ze me gauw naar bed.
Ze was er toen ik wakker werd en ook ’s middags toen ik uit de bus kwam.
Echt gezellig vond ik dat.
Soms zei ik ‘Papa en mama in het vliegtuig’ en dan zei Col ‘Ja papa en mama in het vliegtuig’ en dan zwaaide ik naar papa en mama op de computer en gaf ze een kusje.

 

Toen ik zaterdagmorgen wakker werd, riep ik Col maar toen waren papa en mama er weer.
Dat was fijn maar met Esther en Col vond ik het ook heel erg leuk hoor!’

 

Juni 2016

Spin

Een gouwe ouwe:

 

Een paar jaar geleden logeert Louk een nachtje bij oma.
Na het avondeten kondigt hij aan: ‘Oma, Noukie bad.’
Zo gezegd zo gedaan.
Hij geniet volop van het waterfestijn, plonst zo hard dat oma al snel mee kan doen aan een wet-T-shirt-contest en probeert met z’n mond het straaltje water te vangen dat ik boven hem uitgiet.
Zelfs als het bad inmiddels weer leeg is, blijft hij schaterend op zijn knietjes heen en weer schuiven.
Op mijn ‘Louk kom je er uit?’ volgt een gebiedend ‘Niet!’
Goed hoor.

 

Dan gebeurt het: zittend naast het bad zie ik een grote dikke zwarte spin uit de afvoer het lege bad inkruipen…
Natuurlijk weet ik dat spinnen onmisbaar zijn als insectenverdelgers.
Maar oh griezel, laat ze hun werkterrein buiten zoeken en niet in mijn huis…
Ik overweeg wie er het eerst het bad uit moet: Louk of de spin.
Louk is daar helemaal niet mee bezig.
Zonder angst en zeer geboeid door de onverwachte indringer, wil hij hem van dichtbij onderzoeken. Maar steeds ontsnapt de spin aan zijn grage grijpvingertjes.
Als ik het niet zo eng vond, zou het een grappig schouwspel zijn: zo’n op en neer spurtende zwarte vlek in een wit bad.
Omdat Louk zo heerlijk koelbloedig reageert, besluit ik dat de spin als eerste het bad uit gaat.
Mijn arachnofobie bedwingend overweldig ik het monster met een washandje.
Net iets te stevig, hij overleeft het niet.

 

‘Spin weg’ constateert Louk laconiek en stapt het bad uit.
21-4-2016

Verrassing …

(Louk heeft het syndroom van Dravet, onder andere gekenmerkt door een moeilijk instelbare, zware vorm van epilepsie en een ontwikkelingsstilstand. Zijn lichaam is 13, zijn geest blijft ca 3 jaar, een nieuw geneesmiddel bracht de epilepsie terug tot nachtelijke aanvallen van ca 1x per 10 dagen.
Maar Dravet is onvoorspelbaar, dit is het verhaal van een plotse aanval overdag. Ik heb het geschreven vanuit Louk, hijzelf kan niet vertellen of het klopt.)

 

Vandaag ging ik spelen bij de kindjes maar ik ging niet met de bus naar huis.
Mama kwam en ze zei: ‘Ga je mee naar oma Cora, Louk?’
Nou, dat wou ik wel hoor!
Toen ik oma zag in de tuin, moest ik lachen en oma ook en toen zeiden we allebei ‘ieieieiei’ en gingen met onze hoofden heen en weer rollen.

 

Oma en mama gingen koffie drinken en praten en ik deed de tijger en het roze varken en de giraf in het blauwe en het roze en het paarse badje.
Oma en mama hielpen mee, als het water op was, haalden ze nieuw water in de groene gieter.
Toen de zon weg ging uit de tuin, gingen we naar binnen en boven spelen, eerst op mijn kamer en daarna op oma’s kamer.
Dat was leuk want de zon scheen op haar bed.
Ik haalde de dekens ervan af want dan is het mooi glad en wit en daar legde ik de leeuw en de giraf en de tijger en de rode, blauwe, gele en groene rondjes in de zon.
Het was prachtig, dat vonden mama en oma ook.
Ineens viel ik om met mijn hoofd op de verwarming.
Mama en oma schrokken maar ik niet want ik ging meteen slapen.
Toen ik wakker werd lag ik in mijn bed, de kamer was een beetje donker want de gordijnen waren dicht.
Mijn armen en benen deden het niet dus keek ik een beetje rond naar de lamp en naar de beer en de aap op de muur en de tijger naast me in bed, tot mijn ogen weer dicht gingen.
Toen ik weer wakker werd, deden mijn armen en benen het weer en ging ik spelen tot mama me kwam halen.

We gingen naar beneden en eten.
Oma en mama aten pizza en ik heel veel kaas en olijven en melk.
Ik hoorde mama door de telefoon praten met papa.
Ze zei dat oma en zij geschrokken waren want ik was heel leuk aan het spelen en toen kreeg ik ineens een aanval, zo snel dat ze me niet eens konden opvangen. En dat ik wel een grote bult op mijn achterhoofd zou krijgen en hoofdpijn en dat papa en mama ’s nachts goed op me moesten letten.
Oma en mama keken steeds naar me en hun ogen waren niet blij.
Dat was wel jammer want ik had helemaal geen hoofdpijn, ik ging alle boeken van oma in de vensterbank leggen in de zon.
Dat was zo mooi!

 

Toen mama en oma klaar waren met praten, gingen we naar de auto.
Ik mocht voorin zitten, naast mama en weet je wat er toen gebeurde?
De zon scheen op het dashboard van de auto en toen zag ik mijn schaduw!
Ik zwaaide naar mezelf en mezelf zwaaide terug.
Ik moest heel hard lachen: ‘Doewie Louk!’
En toen lachten oma en mama ook weer.
Gelukkig!
‘Doewie oma, tot de volgende keer!’

 

 

17-5-2020

Vindingrijk

Al vanaf zijn geboorte geniet Louk van aanraakspelletjes en samen ontdekten we een heel arsenaal: kleine kietels, grote kietels, knuffels, oortjes opeten, neuzen, en kopje duikelen vanaf mijn schoot naar de grond.
En natuurlijk de liedjes met bijbehorende gebaren zoals Berend Botje en Zagen zagen.

 

Hij groeit, althans, zijn lijf groeit, door het Dravetsyndroom zal hij een verstandelijke beperking houden.
Maar dat hij verstandelijk ongeveer drie jaar zal blijven, heeft een onverwacht voordeel: hij blijft onverminderd dol op aanraakspelletjes.
Heerlijk, ware het niet dat sommige spelletjes met de bijbehorende onverhoedse kopstoten en uitschietende ledematen leiden tot blauwe plekken en ogen en mijn, best wel grote, leunstoel langzamerhand te klein wordt voor ons samen.
Jammer, het moment nadert dat sommige van onze spelletjes fysiek niet meer uitvoerbaar zijn.

 

Maar ik heb buiten de waard, oftewel: Louks vindingrijkheid, gerekend.
Louk, die niet vooruitkijkt en dus ook niet bang is voor wat ooit zal komen of verloren zal gaan, vindt hier en nu oplossingen.
Toen hij onlangs bij me op schoot kroop voor een ‘grote kietel’, raakten zijn lange dunne benen en armen in de knoop met de mijne (niet zo dunne).
Hij stopte, keek de kamer rond en gebood simpelweg: ‘Oma Noukie grote kietel bank.’
En zo geschiedde: wij verhuisden van mijn stoel naar de grote bank.
Volgens mij kunnen we daar nog jaren onze gang gaan.

 

 

4-4-2016

Oma is overal

Eerder schreef ik een verhaal over Louks vermogen om naasten te herkennen in vreemden. Zie: Louk en de dubbelgangers (Categorie Loukjes)
Deze keer vertelt hij daar zelf over:

 

‘Op zondag ga ik bij oma Cora spelen. Maar ik zie haar ook op andere dagen hoor!
Weet je waar ik haar heb gezien?
Ik zag haar toen we patat gingen eten.
‘Daar is oma!’ zei ik tegen papa.
Papa keek een beetje raar en mama zei: dat is Marco Borsato.
Maar het was oma Cora, op de muur geschilderd.
Ik zwaaide naar haar en toen lachte ze.
Kijk maar:

Oma was ook op tv, toen had ze een heel leuk stemmetje, ik moest lachen om haar.
Ik zei ‘oma Cora’ en papa zei ‘Wijs haar eens aan’ en dat deed ik en toen maakte papa deze foto.
Zie je wel dat dat oma Cora is?

Een keer was ik ziek en toen kon ik niet naar oma.
‘Noukie bij oma’ zei ik tegen papa en mama toen ik weer beter was maar dat kon niet zei mama, want oma was ziek, ‘net als jij, Louk.’
Toen gingen we maar naar de tijgers in de dierentuin en ook daar eten.
We moesten even wachten tot de patat klaar was.
Ik keek naar de andere mensen en zag oma bij een ander tafeltje!
Heel hard riep ik: ‘Oma, oma!’
Mama lachte en zei ‘Dat is oma niet.’
Maar ik zag het zelf: dat was oma!
Ik rende naar oma toe maar mama hield me tegen want het was een andere mevrouw zei ze, oma was in haar eigen huis.
Maar het was echt oma hoor, kijk maar:

Vorige week zat ik met mama in de auto, alle auto’s stonden heel lang stil.
Naast ons stond een vrachtwagen met oma erop.
Ik zwaaide naar haar.
Mama vroeg ‘Louk, naar wie zwaai je?’
‘Oma’ zei ik en wees naar de vrachtwagen.
Mama keek moeilijk en ze vroeg: ‘Welke oma zie je, de oma van ‘opa en oma’ of oma Cora?’
‘Oma Cora!’ zei ik en toen lachte ze ‘Nee, echt waar Louk?’
Ze geloofde me niet!
Maar ik wist het zeker, want altijd als ik oma zie, ben ik blij en dan doe ik mijn stampdansje en schud mijn hoofd en roep een indianenkreet. En dan doet oma hetzelfde en dan zegt ze ‘Ik ook van jou.’
En dan lacht ze, net als op de vrachtwagen!
Kijk, precies zo!

 

Oma is gewoon overal!’

 

 

12-2-20

Tijger in de tuin

We staan op het balkon, blazen in zeepsop en kijken de wegzwevende bellen na.
Dan stokt kleinzoons blik.
‘Waar kijk je naar, Louk?’
Hij wijst naar de tuin beneden, een meters hoge stadsjungle die ons balkon nog net niet heeft bereikt.
Resultaat van de tuinvisie van de benedenburen waarin snoeien en onkruid wieden niet voorkomen.
Ik volg zijn vinger en staar naar de groene chaos.
‘Wat zie je?’
‘Tijger’, zegt hij.
Zijn vinger blijft wijzen naar een plek midden in het groen.
Louk zegt nooit zomaar iets en jokken of fantaseren zitten niet in zijn aard.
Dus tuur ik, knipper met mijn ogen, tuur weer.
‘Een tijger, Louk?’
Geduldig herhaalt hij: ‘Tijger. Oma kijken.’
Hij zwaait naar de tijger, glimlacht.
Ik concentreer me, ik wil zien wat hij ziet!
Het duurt even, ik twijfel, beweegt daar iets?
Het is als met een woord waar je niet op komt, het ligt op het puntje van je tong maar komt niet verder: er ligt een tijger op een puntje van mijn netvlies.
Ik moet gewoon nog beter mijn best doen.
Zie ik daar iets bruingeel gestreepts bewegen?
Ja.
Echt waar.
Bijna.
——————————–

Lezer, geniet je zonder vragen van dit verhaal? Lees dan niet verder!
Als dit verhaal vragen oproept, lees dan door. Ik geef wat achtergrondinformatie die wat tipjes van de sluier oplicht. Een paar, niet alles …

 

Nog dagen mijmerde ik door over dit voorval, over wat Louk wel zag en ik niet:
-Louk is geboren en groeit op in Rotterdam Noord en is dol op wilde dieren: olifanten, apen, giraffen en, jawel: tijgers.
Hij bezoekt ze vrijwel wekelijks in diergaarde Blijdorp, bijna om de hoek.
En, niet gehinderd door kennis over eigenschappen, eetgewoonten of de natuurlijke habitat van tijgers, is het voor hem net zo gewoon dat hij naar de tijgers gaat als dat de tijgers naar hem komen.  
-De tuin van de benedenburen lijkt op het buitenverblijf van de tijgers in Blijdorp.
-Maar: toen dit gebeurde was er geen tijger ontsnapt uit Blijdorp.

 

-Ander aspect van dit verhaal:
Epileptische verschijnselen veroorzaken bijzondere sensaties in de waarneming.
Onlangs las ik een recensie over de film ‘Ik ben er even niet.’
In deze film beantwoorden vier jongvolwassen epilepsiepatiënten de filosofische vraag: ‘waar ben je, wanneer je er niet bent?’
Ze vertellen wat zij ervaren tijdens absences (een lichte vorm van epilepsie).
Een citaat:
‘Mensen met absences zien van alles. Wolven. Een soort oneindige broccoli. Zwarte gaten waarin ze verdwijnen. Echt van alles.’
Louk heeft een ernstige vorm van epilepsie.
Wat hij ervaart tijdens epileptische aanvallen en absences, kan hij niet vertellen.
Daar heeft hij de woorden niet voor.
Hij wijst gewoon naar de tijger in de tuin.

 

14-5-2019