Wout Kabout

Met een knipoog naar Margootje van Wim Sonneveld

 

Wout is geen kabouter maar een kabout zoals hij zelf zegt, met de nodige zelfkennis en wars van de gebruikelijke sentimentele eigenschappen die kabouters worden toegedicht.
Altijd klaar staan voor anderen, alsmaar onzichtbaar goed doen, dat is niks voor hem.
Hij is meer van de luide bijval, de brede wave, van resoluut ingrijpen en natuurlijk strijkt hij dan met de eer, hallo wat dacht je dan, ere wie ere toekomt.

 

Nooit kondigt hij zijn komst aan.
Hij zit gewoon, a la Margootje van Wim Sonneveld, een achternichtje van hem, op een ochtend ineens naast mijn theekopje.
Pas als ik hem zie realiseer ik me de herkomst van het merkwaardig zoemende geluid dat ik hoorde: zijn miniHarley. En vervolgens weet ik: ha leuk, dat wordt een gezellig weekje.

 

Wout zet zijn helmpje af, pelt zich uit zijn leren jackje en fatsoeneert zijn vetkuif.
Dan, terwijl ik eet en hij chillt op de rand van mijn bord, informeert hij naar mijn wel en wee.
Luisterend knikt hij af en toe goedkeurend maar vaker schudt hij verontwaardigd zijn vetkuif: ‘Nee toch, heb je dat zo aangepakt, wat ben jij toch een softie, hoog tijd dat ik je weer even de les lees.’
Soft als ik kennelijk ben, accepteer ik dat hij de komende dagen, meeliftend in mijn broekzak, niet van mijn zijde wijkt.

 

Hij verplaatst zich heen en weer tussen mijn broekzak en mijn sjaals, mijn oren en mijn haar, ondertussen commentaar leverend op mijn handel en wandel.
Hij trekt aan mijn oorlel en fluistert ‘hou op sufferd, zie je niet dat je gepiepeld wordt, wegwezen hier.’
Hij kriebelt mijn neus met een van mijn eigen haren tot ik onbedwingbaar moet niezen en fluistert ondertussen een grandioze gore mop in mijn oor zodat mijn niesbui overgaat in een onbedaarlijke lachbui en de tranen over mijn wangen rollen.

 

Als ik weer eens verdwaal, krijg ik een fikse draai om mijn oren en foetert hij dat ik ongeneeslijk gedesoriënteerd ben en corrigeert me zuchtend.
Soms voel ik ineens een klopje op mijn schouder en zingt hij onhoorbaar voor anderen zachtjes in mijn oor ‘goed gedaan meissie.’

 

Net als ik denk, nou is het wel weer mooi geweest, alsof hij dat voelt, zegt hij met een grote grijns ‘ik ga weer, tot later.’
Helmpje op, leren jackje aan, de Harley starten, en weg is hij, een klein rookpluimpje achterlatend.

 

14-5-2016

Wilma’s wolkje

De vrouw voor me in de rij grabbelt in haar tas. Ik kijk en zie tot mijn stomme verbazing dat ze een wolk in haar tas heeft die uit de tas wil ontsnappen. De vrouw propt de wolk terug in haar tas en sluit ferm de knip. Ik geloof mijn ogen niet. Ik besluit de vrouw te volgen naar haar huis. Verstopt achter een boom zie ik hoe de vrouw, eenmaal binnen, de wolk uit haar tas haalt. De wolk dwaalt rusteloos door de kamer …  Nog steeds geloof ik mijn ogen niet en zonder dat ik het besef, lopen mijn voeten naar het huis en ik kijk door het voorraam. Mijn ogen bedriegen me niet: het wolkje zweeft door de kamer.

 

Het volgende moment gaat de deur open, ik schrik, daar staat de vrouw. Ze zegt: ‘Bijna iedereen die mijn Woutje ziet, schrikt en loopt weg. Jij niet, jij volgde me naar huis. Wil je een kopje thee?’ Met het schaamrood op de kaken bied ik mijn excuses aan en hakkel ik dat ik haar niet tot last wil zijn en weg zal gaan. Dan zegt ze: ‘Ik ben Wilma, als je wilt vertel ik je over Woutje.’ Ik denk: ‘Ze is zo gek als een deur, een wolkje in je tas en in je huis en hem Woutje noemen.’ Maar direct realiseer ik me dat ze niet hallucineert want ik zie het wolkje ook. Impulsief ga ik in op haar uitnodiging en dat wordt het begin van de vreemdste ervaring ooit.

Wilma opent de deur van de huiskamer en daar hangt het wolkje, nu stil, in de hoek van de kamer. Verbaasd ga ik zitten, Wilma zet thee en gaat ook zitten. Het wolkje zweeft langzaam naar haar toe en posteert zich op haar schouder. Dan vertelt Wilma over het wolkje, of liever over het zoontje dat ze had: Woutje.

Jaren hadden zij en haar man op hem gewacht en ze waren dolgelukkig met hem. Tot Woutje ziek werd en ze weken aan zijn bed zaten. Hij stierf toen Wilma even alleen was met hem. In sobere woorden vertelt ze hoe intens verbonden ze zich voelde met hem en hoe ze instinctief zijn laatste adem opving in haar handen. Hoe ze, toen ze haar handen opende, tot haar stomme verbazing een klein beweeglijk wolkje zag dat naar haar lachte. ‘Zo blijft Woutje voor altijd bij me’, zegt ze en streelt het wolkje.

Ik weet dat het niet kan maar ik zie het wolkje knikken en lachen. Dan stuitert Woutje een paar keer op Wilma’s schouder als op een trampoline, neemt een aanloopje over haar arm en katapulteert zichzelf door de kamer naar het plafond in de hoek, duidelijk een spelletje dat hij vaker speelt.

Terwijl wij verder praten, spartelt Woutje vrolijk heen en weer door de kamer, nu raakt hij alle meubels aan en laat planten heftig heen en weer zwiepen, alsof hij tikkertje speelt met de dingen. Het is net of ik een fluisterschater hoor.

Ondertussen vertelt Wilma hoe alleen ze is, ze heeft haar verhaal een paar keer verteld maar haar man, familie en vrienden keerden zich ongelovig van haar af. ‘Alsof ik gek ben’, zegt ze verdrietig, ‘maar jij ziet hem toch ook? Denk jij dat ik gek ben?

21-8-2016

Twaalf minuten

Twee vrouwen: hé jij hier
een monoloog uit twee monden
meandert door de coupé, als de een zwijgt
en hijgt naar adem, vervolgt de ander:

 

een moeder zo dement als een deur, een zoon wil
niet deugen en altijd maar klagen dat ik nooit
kom en altijd maar schelden dat ik zo zeur

 

zinnen klieven de lucht, woorden
kleven aan oren, mensen krimpen ineen

 

halte marconiplein pakken ze tassen
nemen afscheid: fijn je te spreken
metrodeuren zoeven achter hen dicht
de lucht is leeg en licht

 

iemand zucht iemand grinnikt.

 

 
Oktober 2016

Geluk in luide zomers

Voor mijn vader
Achter mijn gesloten ogen in de middagzon
doemt hij op uit zijn hiernamaals, ruik ik de
wijnsigaarmelange waar hij niet zonder kon
zoals hij hou ik van doorlopers en Bach, grijns ik
om taalgrappen, hunker ik naar de horizon, verdwijn
ik in de ingekeerde blik waar hij het patent op had
zoals zijn geest hem gijzelde, zo sluiert
mij de mijne, zoals hij liep loop ook ik 
in de zon me los kom bruiner blijer thuis.
Dan worden snerpend heggen gesnoeid
een kijvende ‘jij altijd jij nooit-litanie’ klinkt uit
naburige tuinen, luidkeels veegt elk het eigen stoepje
schoon en mijn draden naar het namaals stuk.
 
 
 
juni 2017

 

Kustkamer

Voor haar geen Ikea, geen zesde hands bureau en bed, ze richtte haar kamer zelf wel in. Kruiwagens zand en kilo’s schelpen verspreidde ze over de vloer.
Ze schilderde Mesdagmuren vol trompe l’oeils van branding, wolken en horizon tussen verzilte kozijnen en een verweerde deur.
Toen het klaar was dwaalde ze over haar strand, verdwaalde, zag en zocht geen uitweg meer, blies windsporen en stormgeulen en was gelukkig.
Weken nam ze niet op, spijbelde van colleges, deed niet open.
Pas toen de crisisdienst riep dat ze zo graag wilden jutten op haar strand, liet ze hen vol verwachting binnen.

 

Gekozen op 26-5-2017 als een van de vijf beste ultrakorte verhalen van week 21 op de site Ultrakorte verhalen van Schrijven Magazine

Geografisch dement

Als iemand de weg vraagt naar het winkelcentrum vlakbij en op jouw aanwijzingen in het volgende dorp terechtkomt.
Als je in tien minuten bij je klant bent en over de terugweg een uur doet.
Als je op weg naar Frankrijk strandt op de VIP parking van vliegveld Zaventem.
Als je na de voorstelling belandt in een kleedkamer en die prachtige bezwete danser je voor de zekerheid begeleidt naar de uitgang.
Als je het huis van je vriendin weer niet kan vinden en een rits buurtkinderen je uitlacht.
Als je zeker weet dat deze kerk hier vorig jaar niet stond.  
 
 
Gekozen op 9-6-2017 als een van de vijf beste ultrakorte verhalen van week 23 op de site Ultrakorte verhalen van Schrijven Magazine

 

Levenslang

De bevalling verloopt moeizaam. Ik blijf op de achtergrond, onder de indruk dat ik hier bij mag zijn. Als de uren verstrijken, loopt de spanning op.
Dan, op precies hetzelfde tijdstip als zijn vader, wordt om 21u59 kleinzoon Louk geboren. Even later krijg ik een frummeltje in mijn armen met een onthutst gerimpeld gezichtje, zijn ogen stijf dicht tegen het licht. Ik kan mijn ogen niet van hem af houden.
Later, terwijl zijn moeder wordt verzorgd, ligt Louk op een warmtekussen omdat zijn temperatuur aan de lage kant is. Hij ligt op zijn linkerzij, ik zit op een paar meter afstand en kijk naar hem.Dan slaat hij zijn ogen op en kijken twee grote donkere ogen mij recht aan, met een blik die overal doorheen gaat, alles doorziet.Onze ogen haken in elkaar, laten niet meer los, onze harten ontmoeten elkaar.
Daar en dan start een band voor het leven. 

 

Gekozen op 17-3-2017 als een van de vijf beste ultrakorte verhalen van week 9 op de site Ultrakorte verhalen van Schrijven Magazine. Zie ook Loukjes: Band voor het leven                                                             

Engelse les

HAVO 2 1967
De metamorfose vindt plaats als meneer A de lokaaldeur sluit en zich naar de klas wendt.
Als een vleesgeworden norse Beethovenbuste buldert hij vijftig minuten lang tegen ons, een klas vol pubers die hem verstijfd aanstaren.
Wie het antwoord niet weet op zijn vraag is stommer dan het achtereind van een varken.
Wie fout antwoordt, hoort nog onder moeders rokken.
Onze schaarse goede antwoorden zijn toevalstreffers van uilskuikens.
Leeghoofden zijn we, terug naar de kleuterschool moeten we maar dat wil hij de kleuterjuf niet aandoen.
Een jaar wordt er verbleekt, gehuild, overgegeven, flauw gevallen, in broeken geplast.
Dan vertrekt hij, ‘geen lol aan bij die lamzakken hier.’

 

 

HAVO 3 1968
Op een kluitje staan we bij de deur en staren.
Tafels staan schots en scheef, stoelen zijn omgegooid.
De vloer is bezaaid met boeken, schriften, pennen, etensresten.
Op het bord scheldwoorden en karikaturen.
Meneer R, de mister Bean lookalike, staat ineengedoken bij het open raam, heftig trekt hij aan een sigaret, schichtig rondkijkend blaast hij de rook naar buiten.
In de school mag niet gerookt worden.
Vrieskou en tabaksgeur stromen het lokaal in.
Hij beeft, mompelt iets onverstaanbaars.
We gaan naar binnen, zetten tafels recht, rapen stoelen op, gaan zitten.
De stilte is adembenemend.
Niet eerder was het zo erg.

 

19-10-2015

 

Slappe lach

Wij waren jonge ouders in de jaren 70 en 80.
Jonge ouders met mooie idealen, wij zouden het anders doen, wij zouden niet autoritair opvoeden, wij zouden praten met ze en uitleggen en overtuigen en ze spelenderwijs leren om zelf na te denken. En we zouden ze alle ruimte geven om zelf te ervaren en uit te proberen.
Al toen jongste nog heel klein was, had hij af en toe de slappe lach.
Als zijn grote broer kiekeboe speelde met hem gleed hij slap van de lach uit zijn kinderstoel.
Heerlijk om te zien, je lachte vanzelf mee.
Toen ze wat ouder waren, vier en zeven, cultiveerden ze die slappe lach tot een onnavolgbare en helemaal niet amusante act waarin ze in eendrachtige samenwerking de avondmaaltijd ontwrichtten.
Oudste had de rol van aangever, als de maaltijd op tafel stond, provoceerde hij : ‘Bah wat een goor eten’ en keek ons en zijn broertje aan.
Die nam de uitdaging aan en samen zochten ze vergelijkingen voor de aanblik van het eten (kots, modder, poep enz.).
De grootste lol hadden ze, ondertussen afwachtend hoe wij ons hieruit gingen redden, wetend dat wij niet snel rigoureus ingrepen.
Ons ‘Nou jongens, hou op, dat eten is prima,’ leidde enkel tot grotere lachsalvo’s: ‘Neeee, het is goorgoorgoor.’
Oudste hield ons ondertussen wel nauwlettend in de gaten, die wist haarfijn hoe ver hij kon gaan.
Jongste was daarvoor al te ver heen in dit fantastische spel, die lachte zich tranen en ging onverbiddelijk richting onbeheersbare slappe lach.
Hikkend kronkelde hij heen en weer op zijn stoel en stuiterde tenslotte naar adem happend naar de grond en lachte daar verdwaasd verder in een onstopbare stuip.
Gierend herhaalden ze alles wat we zeiden, altijd een probaat middel tegen opvoedende ouders.
Het was ze weer gelukt om onze mooie opvoedidealen onderuit te halen.
Wij lachten allang niet meer maar zuchtten: ‘Nee hè, niet weer deze scène bij koud wordend eten.’
Er restte ons niets anders dan daadwerkelijk ingrijpen want alleen door ze uit elkaar te halen stopte deze broederlijke kongsi.
Een van de twee werd op de gang gezet, het maakte niet uit welke, want hun act was alleen succesvol met twee spelers.
Zonder publiek op de gang doofde de hilariteit vanzelf uit, net als bij de achterblijver in de kamer die tegen onze pokerfaces aan keek.
Onze lol kwam ’s avonds als ze op bed lagen en we de eendrachtige samenwerking in hun act bewonderden en nog nagenoten van die uitbundige slappe lach.
Deze act was van voorbijgaande aard, gelukkig, het leidde toch altijd tot koud eten.
Pas nu stemt die herinnering tot weemoed.
Hoe zou het zijn om die twee schatjes, veertigers nu, nog eens onder de tafel te zien glijden van de slappe lach?
Ik zou niets doen om ze te stoppen.
 
12-1-2016