Frêle draden vangen winterzon, lokken
de buit naar waar de spin wacht, verward in
een web zonder nooduitgang, weerloze
mummies zonder recht op weerwoord
verstikt tot smakelijke hapjes. Proef je
de voldoening van een prooi vangen, voeding
voor een hongerig leven, voor een broze
ziel? Kost die ik vergaar in lentegeur en
herfststorm in hoge kinderstemmen en in de grijze
stilte bij graven waar zon, waar spijs, waar dierbaren.
Ook ik bouw een web van warmte, schuilplaats
huilplaats, waar mondkost is, waar wordt gefluisterd
en geluisterd, vergeten en opgeleefd waar wereldse
wanhoop en aardse wartaal buiten blijven, waar
geluk huist als leeftocht in zinnen en woorden.