–Oma, het schoolkamp was zo gaaf, we hebben elke nacht gekeet.
–Kijk oma, de uitslag van mijn Citotoets, goed hè?
–Oma help je me, ik wil een sinterklaasgedicht maken voor papa en mama
–Ik kom een paar nachtjes bij jou hoor, ze doen weer zo moeilijk.
–Ik kan niet meer denken, was jij vroeger ook wel eens zo vreselijk verliefd?
–Oma, ze heeft een ander.
–Vrijdag is de diploma-uitreiking, dan ben je er toch wel?
–Ik ga solliciteren, waar moet ik op letten?
–Hoera, ik heb die wereldbaan, ik ben zo blij.
–Morgen kom ik bij je langs met haar, jij vindt haar vast ook heel lief.
–Wil je mijn getuige zijn?
–Nu ben je overgrootmoeder, is het geen schatje, lijkt hij op mij vroeger?
–Ben je gevallen, ik kom je helpen hoor.
–Niet bang zijn oma, ik blijf bij je.
Omadromen, geboren tegelijk met het kleinkind.
Ik realiseerde me pas dat ik deze dromen koesterde toen ze op een donderdagmiddag drie jaar later allemaal tegelijk de grond in werden geboord door de uitslag van een DNA-test.
Leonard Cohen zingt in Nevermind: ‘There’s truth that lives and truth that dies.’
Die dag stierf er een waarheid, waarvan ik niet eens wist dat ik er over droomde.
Een andere waarheid doemde op, de Dravetwaarheid: zijn lichaam zal groeien, zijn geest niet en altijd zal hij intensieve zorg nodig hebben.
Gelukkig wende die nieuwe waarheid gaandeweg, schrijnt alleen nog wel eens.
Ik vond mijn recept tegen treuren om dromen die nooit uit zullen komen: -hem niet vergelijken met andere kinderen en -naar hem kijken, aandachtig kijken:
Hoe hij zonder klagen bergen medicijnen verstouwt.
Hoe hij epileptische aanvallen verdraagt.
Hoe hij na elke aanval alsof er niets is gebeurd de draad weer oppakt, speelt, lacht, kusjes haalt.
Hoe hij onweerstaanbaar en besmettelijk blij zijn leven leeft.
Louk is vier maanden als zijn linkerarmpje af en toe licht trilt. Zoon en schoondochter gaan met hem langs de weekendarts, de huisarts, de fysiotherapeut. Ieder verzekert hen dat Louk een kerngezond kind is.
Maar God zij gedankt voor het instinct van moeders: schoondochter weet zeker dat er iets niet klopt. Op haar aandringen verwijst de huisarts Louk naar de spoedeisende hulp van het kinderziekenhuis. Ook de coassistent daar reageert eerst sussend. Tot hij met eigen ogen Louks armpje ziet trillen. Binnen een minuut staat de kinderspecialist in de kamer. Ze kijkt naar Louk en zijn armpje en ik zie hoe haar geruststellende houding in een oogwenk omslaat in nauw verholen schrik. Razendsnel worden verschillende onderzoeken in gang gezet.
Een daarvan is een EEG. Een ingenieus opblaasbaar verwarmd korsetje zorgt dat Louk stil blijft liggen tijdens het onderzoek. Tijdens het opblazen van het korsetje zie ik het gebeuren. Langzaam ontspant Louk. Er glijdt een glimlach over zijn gezichtje, over zijn hele lijfje lijkt het. Het is alsof hij helemaal straalt, blij, sereen, in totale harmonie.
Ik schrijf deze woorden maar ze zeggen niet wat ik zie. Het is onaards, niet eerder en nooit daarna zag ik zo’n lach. Ik kijk naar hem en alles wat er om hem heen gebeurt, vervaagt. Het enige wat ik denk is: waar ben je, waar is het zo mooi, waar kan een mens zo gelukkig zijn?
Ik blijf op de achtergrond, onder de indruk dat ik hier bij mag zijn. Als de uren verstrijken, loopt de spanning op. Dan, op precies hetzelfde tijdstip als zijn vader, wordt om 21u59 kleinzoon Louk geboren.
Even later krijg ik een frummeltje in mijn armen met een onthutst gerimpeld gezichtje, zijn ogen stijf dicht tegen het licht. Ik kan mijn ogen niet van hem af houden.
Later, terwijl zijn moeder wordt verzorgd, ligt Louk op een warmtekussen omdat zijn temperatuur aan de lage kant is. Hij ligt op zijn linkerzij, ik zit op een paar meter afstand en kijk naar hem. Dan slaat hij zijn ogen op en kijken twee grote donkere ogen mij recht aan, met een blik die overal doorheen gaat, alles doorziet. Onze ogen haken in elkaar, laten niet meer los, onze harten ontmoeten elkaar.
Het is zondagavond, Louk heeft vandaag heerlijk bij mij in de tuin gespeeld.
Terwijl papa en mama binnen zijn spullen verzamelen, zitten Louk en ik nog even buiten onder de krulwilg in de avondzon. Louk is moegespeeld en kruipt lekker bij mij op schoot. Samen kijken we naar de nog steeds strakblauwe lucht.
‘Vliegtuig’ zegt Louk.
Ik heb al ‘Nee hoor’ gezegd voor ik nog een keer goed kijk en inderdaad een vliegtuigstreepje ontwaar. Dom van me, Louk zegt niks zo maar tenslotte.Links van het vliegtuigstreepje zie ik vaag een bleke halve maan.
‘Kijk Louk, de maan.’
‘Kleine rode maan’ zegt Louk en giechelt.
De laatste tijd maakt hij er een spelletje van om mensen en dingen rood en klein te noemen.Vanmiddag zei hij ‘Straks komt de kleine rode mama’ en keek uitdagend naar mij want meestal volgen er pedagogische correcties als hij zoiets zegt. Maar oma lachte alleen, die wil niet meer opvoeden. Net als nu bij zijn ‘kleine rode maan’ voor een maan die misschien wel klein lijkt maar beslist niet rood is.
Het blijft even stil.
Dan zegt Louk ‘Kleine witte maan’ en giechelt en ik van de weeromstuit ook. ‘Noukie en oma lachen.’
Weer is het even stil, dan zegt Louk ‘Grote witte maan.’
Op een zonnige morgen belt een controversiële geblondeerde politicus aan, alleen, zonder bodyguards.Terwijl we koffie drinken vraagt hij oprecht geïnteresseerd naar mijn mening over vele zaken. Hij luistert aandachtig en stelt goeie vragen. We hebben een geweldig gesprek over vrijheid, verbondenheid en de zin van het leven. ’s Avonds is er een ingelaste nieuwsuitzending: in een speciaal georganiseerde persbijeenkomst voor alle media (links, midden, rechts) kondigt hij een radicale ommekeer aan van zijn politieke visie op de samenleving.
Journalisten vragen verbaasd naar de reden voor zijn ommekeer. Hij glimlacht, knipoogt in de camera en zegt dat het hem werd ingegeven vandaag.
Het slaapkamergordijn schuift ‘s morgens een klein eindje open, het weer inspecteert mijn gemoedsgesteldheid en geeft naar buiten door: regen mag vandaag hoor, of: nee vandaag droog met stormwind, of: alarm, vandaag moet echt de hele dag de zon schijnen.
Het dierbare familielid belt en zegt enthousiast: ‘Ik ben helemaal niet in de buurt maar ik wil je zo graag zien en horen hoe het met jou is en met je schrijven, wanneer heb je tijd voor me?’
Als ik de stofzuiger aanzet, gromt hij geïrriteerd: ‘Ben je gek joh, ik heb een offday, ik ga lekker loungen en jij hebt ook echt leukere dingen te doen.’
Als ik kwijlend in de boekwinkel rondkijk, maken zich een paar boeken los uit de kasten en zweven naar me toe met een pondsdoos bonbons in hun kielzog. Ze willen door mij genoten worden.
Leonard Cohen belt en vraagt of ik het goed vind dat hij hier om de hoek een klein huiskamerconcert geeft en welke datum me het beste uitkomt.
-Mis de bovenste tree en stuiter op je linkerbil en –elleboog de trap af.
-Zet het Senseoapparaat aan zonder koffiemok erin.
-Zet je volle mok cappuccino naast het bijzettafeltje.
-Schaaf met de kaasschaaf kaas en je wijsvinger.
-Ga zitten op je leesbril.
-Trek je nieuwe schoenen aan, negeer code rood en maak een lange wandeling.
-Leg de toerist die jou de weg vraagt naar een bestemming die je niet verstaat, met handen en voeten en steenkolenengels uit hoe hij volgens jou moet lopen.
-Weer thuis wring je je druipende kleren en bebloede sokken uit boven het laminaat en laat ze daar liggen.
-Lees in bad een deprimerend boek terwijl je luistert naar muziek waar je altijd bij moet huilen.
-Bel de vriendin die het altijd zo moeilijk heeft dat jouw sores nooit aan bod komen.
-Vraag je depressieve collega hoe het met haar gaat.
-Ga in discussie met een altijd ruziezoekende facebooktrol.
-Ga sporten, de fysiotherapeut zegt dat tien keer tien kilo tillen goed is, dus is twintig keer twintig kilo tillen dubbel zo goed.
-Kijk ’s avonds naar het journaal, naar Opsporing verzocht en sluit af met een thriller over een inbreker die alleenstaande vrouwen verkracht en wurgt.
-Lig wakker tot het licht wordt.
Gefeliciteerd, nu heb je alle ingrediënten verzameld voor een depressie waar je voorlopig niet meer uitkomt.
Manlief was gek op auto’s, ze zaten in zijn genen en in zijn bloed.
Dus versleten wij auto’s, hij reed ze en genoot ervan.
Ik ben geen automens, nooit geweest, ik onthoud geen automerken, laat staan types, maar heb wel een tic voor nummerborden.
Zo hadden wij de 9060XX, 37HZ50, NR46VK, PH54GN, FN52SR, KB50PV.
Vaak zat ik naast hem verwonderd te kijken hoe hij veranderde als hij auto reed: hij versmolt met het blik, een zelfverzekerde opgewekte samengeklonken eenheid.
Mits het klikte.
Waar dat in zat begreep ik nooit maar ik zag het voor mijn ogen gebeuren: de kleine lichtblauwe Toyota was een slechte match, parkeren, inhalen, schakelen, het ging niet soepel, ze irriteerden elkaar.
De grote donkerblauwe Opel Rekord daarentegen zat hem als gegoten.
Zo kwamen en gingen er auto’s, tweedehandse maar naarmate het ons beter ging, wel steeds betere.
Dat de laatste een gloednieuwe was, kwam omdat ik hem een keer vroeg wat nou helemaal het verschil was tussen het rijden in een nieuwe en in een tweedehandse auto (hoor mijn sceptische onbegrip).
Zijn antwoord herinner ik me niet, wel dat zijn ogen glansden en er iets dromerigs in zijn blik kwam: oh, een gloednieuwe auto te bezitten, al was het maar een keer in je leven….
Niets begreep ik van dat verlangen maar ik smolt bij zijn aanblik: vooruit, we konden het ons op dat moment eindelijk permitteren en als hij dat nou zo graag wilde?
Dus kwam daar de gloednieuwe Peugeot, de 14 DZKN (‘deze kan’ maakte ik daar meteen van).
Een gedenkwaardige mijlpaal vond hij dit, dus moest ik mee om de auto op te halen.
Een onvergetelijke ervaring: ik was me er niet van bewust dat wij een prestatie hadden geleverd en was dan ook stomverbaasd dat de supervriendelijke garage eigenaar ons feliciteerde en onthaalde op koffie, gebak en champagne en mij een groot boeket overhandigde.
Man genoot intens, zij het kort, van zijn nieuwe auto, anderhalf jaar later overleed hij.
Ik moest van de auto af en vroeg twee maanden daarna de garage eigenaar of hij de auto terug wilde nemen.
Die was daar niet happig op, wist ik niet hoe slecht de automarkt ging en hoe weinig deze auto’s opbrachten.
O, echt? Of werd ik hier gepiepeld?
Toch zette ik door.
Op een vrijdagmiddag belde hij aan.
Schutterig en met neergeslagen blik condoleerde hij me, nee hij wilde niet zitten en koffie hoefde hij ook niet.
Ik gaf hem de autopapieren en de sleutels, kreeg een berg groezelige briefjes van honderd gulden in mijn handen gedrukt en weg was hij weer.
Schriller kon het contrast niet zijn tussen de aankoop en het afscheid van de 14DZKN.
Hij stierf een jaar geleden. Vandaag, 7 november 2017, is er een tribute voor hem in Montreal. Dit is mijn tribute.
Ik ben opgegroeid met popmuziek, van haver tot gort ken ik ze, Beatles, Stones, Beegees, Elvis Presley, Cliff Richard, CCR, Abba.
Maar van hem hing ik geen posters op, zwijmelde ik niet bij zijn melancholische blik en prachtige ogen.
Ik droomde niet van een ontmoeting, niet van een gesprek en nog minder van aanraken.
En toch was en is hij belangrijker dan al die anderen bij elkaar.
Ik ben dertien en maak op de zolderkamer die ik deel met mijn zus, mijn huiswerk.
Daarbij stiekem de transistorradio aan.
Heel zacht want eigenlijk mag dat niet: ‘dat leidt maar af van je huiswerk en kost batterijen.’
Die avond hoor ik een nummer dat een onbekende wereld voor me opent.
Ik weet niet wie het zingt of hoe de zanger heet en weet ook niet hoe ik daar achter kan komen.
Pas jaren later begrijp ik dat ik toen ‘The partizan’ hoorde en ook wie het zong.
Eind februari 1988 pak ik, luisterend naar de radio, de koffers voor een voorjaarsvakantie in Zeeland, en verstijf opnieuw als ik dezelfde stem hoor zingen.
Maar nu weet ik wie het is en voor we de volgende dag wegrijden sta ik erop dat we langs de platenzaak rijden.
Daar koop ik de cd waar dit nummer opstaat.
Als mijn mannen terug denken aan die vakantie herinneren ze zich de voorjaarsstorm waarbij ze met gespreide armen, dubbel gebogen hangen op een muur van windkracht 11 (daar zijn foto’s van) en dat de vloed zo ongekend hoog kwam dat bij uitzondering de Zeeuwse waterkering werd gesloten.
Maar als ik terugdenk aan die week herinner ik me hoe dag en nacht dat ene nummer in me zong: ‘Famous blue raincoat.’
Begin jaren negentig, op vakantie in Spanje, scoor ik in El Corte Ingles in Barcelona twee voor mij nog onbekende cd’s van de zanger en draai ze eindeloos.
Manlief slaat het gade, hij deelt mijn voorkeur niet echt.
Tot er een nummer voorbij komt waarbij hij opkijkt en verbaasd vraagt: ‘Wat is dit?’
Ja, ook dit nummer is van hem, het is zijn enige instrumentele nummer: ‘Tacoma trailer.’
In 2001 draaien we dat nummer bij zijn uitvaart.
Man heeft niet zoveel met de lyrische poëtische teksten over liefde, erotiek, dood en God.
Maar hij ziet wat het werk van de zanger met mij doet en op een keer verzucht hij: ‘Daar kun je als man nooit tegen op: die teksten, die stem.’
Waarop ik hem haarfijn uitleg dat deze zanger niet zijn concurrent is maar hem van dienst kan zijn.
Dat pakt hij snel op, als er romantiek in de lucht hangt, steekt hij niet alleen kaarsen aan maar zet ook deze zanger op. Succes verzekerd!
De zanger verdwijnt naar de achtergrond in de jaren daarna.
Niet alleen omdat ik druk ben met gezin, werk en studies, ook omdat hij stopt met optreden en jaren in een Zenklooster verblijft.
In de tijd dat ik worstel met rouw, brengt hij ineens weer nieuwe cd’s uit.
Ik koop ze en luister ze eindeloos, zijn stem is veranderd, nog dieper, doorleefder, relaxter.
Zijn woorden raken me, net als voorheen, hij zingt mijn ziel.
Meer nog dan voorheen wordt zijn werk een steun- en inspiratiebron voor me.
Het is 2008 als ik voor mijn verjaardag van jongste tickets krijg: de zanger treedt na jaren weer op.
Hij moet wel want zijn manager heeft zijn pensioen-appeltje voor de dorst verduisterd.
Vol verwachting maar ook sceptisch en wat vooringenomen wacht ik die avond in het Wester Park in Amsterdam tot hij opkomt.
Hij is al in de zeventig, wat kan hij nog waarmaken van de glorie van voorheen?
Maar o wonder, de geschiedenis herhaalt zich: vanaf het eerste nummer dat hij inzet, ‘Dance me to the end of love,’ ben ik verkocht.
Het concert tilt me op, de nummers klinken mooier dan ooit en benaderen door zijn stem, de fantastische band (ooit ‘the slowest rockband ever’ genoemd) en de zang van the Webbsisters en Sharon Robinson, muzikale perfectie.
En zijn stem…, nog dieper, doorleefder.
Tussen 2008 en 2013 bezoek ik elf concerten, dompel me steeds opnieuw onder in die ervaring.
Alsof ik in die drie en een half uur een vleugje hiernamaals ervaar.
Het laatste concert, september 2013 in het Ziggodome, zit ik op de eerste rij, op slechts enkele meters afstand zingt hij alleen voor mij.
Ik besef ter plekke: als dit het laatste concert is wat ik ooit meemaak, dan had het niet mooier kunnen zijn.
Het was het laatste concert.
In oktober 2016, bij de presentatie van zijn nieuwe cd ‘You want it darker’, oogt hij fragieler dan ooit.
De tranen springen in mijn ogen, ik herken wat ik zie: dit is iemand die de dood in de ogen kijkt.
Een week of drie later krijg ik, net wakker, van beide zonen tegelijk berichtjes.
Na een drukke dag blaas ik uit in mijn luie stoel als ik tussen de planten op de vensterbank een hoofdje zie verschijnen. Het kijkt nieuwsgierig mijn kamer in tot het mij opmerkt en zich abrupt geschrokken terug trekt.
Grinnikend kijk ik tussen de planten door hoe een klein mannetje rondjes loopt om de plantenbakken in de voortuin.
Dan klinkt de bel.
Als ik de deur open, staat er een meisje van een jaar of zes met een collectebus.
Haperend, af en toe omkijkend naar haar moeder die haar bij het tuinhek bemoedigend toeknikt en souffleert, zegt ze dat ze centjes ophaalt voor de Nierstichting.
Haar broertje stopt zijn rondjes en komt dichterbij, nieuwsgierig kijkt hij mijn gang in.
Ik haal mijn portemonnee terwijl ik denk ‘je kan niet vroeg genoeg beginnen’, en ‘gelukkig een gewone collectebus.’
Terug bij de voordeur zegt moeder lachend, wijzend op haar zoontje, ‘Hij wil bij u komen wonen.’
Die zag ik niet aankomen, dat ziet ze aan mijn gezicht en ze licht toe ‘Hij vindt uw trap zo mooi.’
Aha, dat snap ik, mijn gang en trap zijn belegd met warm okergele vloerbedekking die op kleinzoon ook een grote aantrekkingskracht heeft: soms tref ik hem languit op zijn buik liggend aan, zijn armen uitgespreid, zijn handen en zijn gezicht tegen het warme geel aangedrukt.
Het jongetje staat ondertussen op de drempel en kijkt verrukt naar de trap.
Ik ga door de knieën en vertel hem op ooghoogte dat ik het snap en dat er nog een jongetje is dat mijn trap zo mooi vindt, maar hoe moet dat nou met mama en zijn zusje als hij hier bij de trap komt wonen, zullen ze hem dan niet erg missen?
Zijn gezicht betrekt, ik zie hem diep nadenken, hij kijkt van mij naar zijn moeder die bevestigt dat ze hem erg zou missen.
Een diepe zucht ontsnapt hem, dan doet hij een stapje terug, kijkt nog een keer genietend naar de mooie trap en draait zich om.