Vals

Deze zomer verzamel ik alle teksten waarin Louk een rol speelt en bewerk ze tot een bundel  die later dit jaar uitkomt: ‘Louk, leven met Dravet.’
Daarin komt ook dit verhaal over een voorval van zeven jaar geleden, Louk was toen acht jaar.

 

Louk is dol op water.
In de tuin begiet hij overvloedig planten, tegels, muren, dieren, oma. In bad plonst hij de badkamer tot een druipend slagveld. Keer je een beker om boven zijn hoofd, dan wacht hij tot zijn mond vol water is en proest het schaterend uit.
Verrukt ontdekt hij dat dat proesten ook buiten het bad kan: schaterend spuugt hij alles en iedereen onder.

 

In zo’n spuugfase logeert Louk een midweek bij mij.
Thuis wordt hij elke dag door dezelfde buschauffeur en busbegeleider naar en van het medisch kinderdagcentrum (kdc) gebracht. Zij kennen hem als hun broekzak en weten dat straffen en uitleggen averechts werkt bij Louk.
Zeggen dat spugen in de bus niet mag, is voor Louk een deel van het spel, hij gaat door en is moeilijk te stoppen.
Wat wel werkt is hem afleiden, met een liedje of een spelletje.
Als hij onverbeterlijk door spuugt, zetten ze hem met een grapje even apart op een stoel met niemand naast hem.
Het spugen stopt dan vanzelf.

 

Als Louk bij mij logeert, wordt hij door een andere chauffeur (een busbegeleider is niet beschikbaar) naar en van het kdc gebracht.
De eerste dag gaat prima, de buschauffeur stelt zich voor en vertelt dat hij veel ervaring heeft, geen busbegeleider nodig heeft, kan lezen en schrijven met zijn kinderen. Louk deze logeerweek bij oma halen en brengen is geen enkel probleem.
Als hij Louk ’s middags weer afzet, geeft hij me een compliment: ‘Goed dat u dit doet mevrouw, er zijn er die dat niet durven.’
En tegen Louk: ‘Dag jongen, ga maar lekker bij oma spelen, tot morgen.’

 

De tweede dag staat zijn gezicht strak als hij zwijgend Louks stoelgordel los maakt.
Louk rent naar mij en kruipt zelf in zijn wandelwagen, ook zwijgend.
‘Hij spuugt’ zegt de chauffeur.
Ik leg uit dat dat vaker gebeurt, dat straffen niet helpt want voor hem is het een spel. En dat afleiden of hem apart zetten wel helpt. Hij reageert niet.

 

De derde dag weer dat strakke gezicht als hij de deur van het busje open schuift.
Ik kijk hoe hij voorover buigt om Louks gordel los te maken en zie hoe Louk daarbij afwerend zijn arm voor zijn gezicht houdt. Ik ken dat gebaar niet van hem.
‘Hoe ging het?’ vraag ik.
Hij barst los, Louk is stout, hij heeft gespuugd naar het kind naast hem en stopte niet toen hij hem ernstig toesprak.
Zijn blik is kil, hij wijst naar Louk die weer dat afweergebaar maakt: ‘Dat is een lastige.’
Hij kijkt mij aan: ‘En kinderen die dat doen als je dicht bij ze komt, die doen dat niet zomaar.’
Ik vraag wat hij bedoelt, hij vervolgt: ‘Kinderen doen dat niet voor niks, dat weet ik want ik rij al heel lang kinderen, als ze dat doen, klopt er thuis iets niet.’
Hij ziet mijn verbijsterde blik en gaat door: ‘dat doen ze als ze thuis geslagen worden.’
Ik geloof mijn oren niet maar zeg rustig dat daar bij Louk geen sprake van is.
Hij haalt zijn schouders op, stapt in de bus, schuift de deur dicht, steekt zijn hand op en rijdt weg.

 

’s Avonds, als Louk na een heerlijk badfestijn lekker slaapt, dringt de beschuldiging goed tot me door.
Ik bel en praat van me af.
Het is mijn zus, die Louk goed kent en zelf elders thuisbegeleider is van kinderen als Louk, die de link legt tussen het spugen van Louk en de boze reactie daarop van de buschauffeur.
Kan het zijn dat hij Louks afweergebaar, door hem als een signaal van kindermishandeling geïnterpreteerd, zelf heeft veroorzaakt door zijn boze reactie op het spugen van Louk in de bus?

 

De volgende ochtend als de chauffeur Louk vastgespt in zijn stoel, en we allebei opnieuw Louks afweergebaar naar hem zien, zegt hij triomfantelijk ‘Ziet u wel?’
Weer verzeker ik hem dat Louk het goed heeft en veilig is en dat er een andere oorzaak moet zijn voor dit gebaar.
Ik hoor hoe verdedigend dat klinkt en opper dat Louk misschien geschrokken is van zijn boosheid om het spugen?
Hij lacht me vierkant uit: ‘Ja, ontkennen doen ze allemaal, maar ik ga het melden, dan weet u dat.’
Bevend van machteloosheid loop ik terug naar huis.
Ik bel het kdc, leg uit wat er is gebeurd en tref een leidster die Louk al jaren kent en lacht: ‘Louk? Mishandeld? Die man is gek.’
We praten even door en ze verzekert me dat alle professionele begeleiders die Louk zijn hele leven al om zich heen heeft, thuis en op het kdc, allemaal geleerd hebben om alert te zijn op signalen van kindermishandeling.
En dat in al die jaren niemand daar bij Louk ooit ook maar een glimp van heeft opgemerkt.
Integendeel, Louk boft, met zijn ouders, met zijn familie. En ook met zijn oma!

 

Er is nog veel gesproken over dit onverkwikkelijke incident.
Tussen mij en Louks ouders als ze hem komen halen.
Daarna door hen met begeleiders, de kdc-leiding, de ouderraad.
De buschauffeur bleef bij zijn mening. Ik weet niet of hij een officiële melding heeft gedaan.

 

En Louk?
Die genoot bij oma, speelde naar hartenlust en we knuffelden heel wat af.
Dat het incident niet onopgemerkt aan hem voorbij is gegaan, blijkt na de logeerpartij: hij wil niet naar oma.
Hij kan niet vertellen waarom maar de link is snel gelegd: oma, slapen, bus, boze meneer.
Van het hele onverkwikkelijke incident raakt dit me het meest.
Gelukkig slijt het snel en wil Louk weer bij oma spelen, vaak en graag.
Maar een week logeren, dat doen we niet meer.

 

PS
Natuurlijk is het absoluut noodzakelijk dat iedereen alert is op signalen dat een kind mishandeld wordt en die signalen doorgeeft.
Kinderen kunnen dat niet zelf.
De meest kwetsbare groep, waartoe Louk behoort, al helemaal niet.
Elke keer dat signalen worden gemist of er niets of te weinig mee wordt gedaan, is een keer te veel en dat is onacceptabel en onverteerbaar.
Zo beschouwd zijn de alertheid en vasthoudendheid van de buschauffeur prijzenswaardig.  
Dat er naast terechte beschuldigingen soms, zoals hier,  ook valse beschuldigingen plaats vinden is misschien onvermijdelijk, een soort collateral damage.
Maar naar en lastig om mee te maken.

Schrijfpeinzen

2014
Vanzelf wakker worden, rondkijken, leegte voelen, stilte ruiken.
Eruit? Nah. Doezelen. Naar beneden stommelen.

 

Koffie.
Iedereen werkt nu. Dan zou dit dat gat zijn wat me werd voorspeld.
Is het ook een gat als het gevuld is met opluchting?
Bankhangen, oude afleveringen van Roseanne, gapen, hardop lachen.
Douchen.  Sporten. Lopen. Pc.

 

Scrollen tussen YouTube, Nu.nl, mail, Facebook, Insta.
Blijven hangen op Facebook. Dwalen langs vrienden, eentje volgt een schrijfpagina.
Eens kijken. Schrijfuitdagingen, dat jargon, bah.
Toch verder lezen.
Schrijftiendaagse, elke dag een opdracht?
Vrijblijvend, gratis, hmm, hij zei altijd dat ik echt iets moest doen met dat schrijven, toch maar eens proberen?

 

De Schrijftiendaagse gaat door in een ‘365-dagenschrijvenuitdaging.’
Elke dag een schrijfopdracht, tot mijn verbazing rollen daar 364 korte verhalen uit.

 

Poëzie online cursus, nah, ik kan niet dichten. Sufferd, dat weet je pas als je het hebt geprobeerd. Cursus op cursus op cursus. Verrukking, dit is geweldig!

 

2022
Ik schrijf.

 

26-4-2022

Juni CorAaltjes

Aaltje en ik bladerden door: ‘Een van ons’, een roman van Christine Otten.
We kozen vijf willekeurige woorden en verwerkten die elk in een gedicht. Dit zijn de woorden:
Woestijn
Zilverpapier
Gelijkwaardigheid
Gestript
Verbondenheid

 

Aaltje verwerkte ze in dit sonnet:

 

Oekraïne, of de slag om Arnhem

 

Woestijn van leegte, achtergelaten zandvlak,
waar door granaat en bommen gelijkwaardigheid
in onnadenkende verwijdering en met gemak
het menselijk bestaan ontkent, wreed toegepast

 

zo als een mensenhuid verwijderd wordt. Gestript
gelooid. Mensheid  in zon geslacht. Van droogte dor.
De kelen hees van dorst, de tong eruit geknipt.
Droog zand. Verlatenheid. Slechts nog een schor

 

gekreun. Geschroeid het vlees. Een mozaïek
van verse kreukels,  heet als vuur van zon
zilver papieren prop, die machteloos vonkt

 

waar eens de overdaad van licht begon.
Verbondenheid is slechts een droom. Muziek,
al uitgespeeld voor het beginnen kon. 
————————————————-
Ik verwerkte de  vijf woorden zo:

 

Rimpelingen

 

Hoe oude huid, door de tijd gestript van
een onbevangen woestijn van als
zilverpapier glanzende gladheid

 

gaandeweg dwarse voegen en diepe
voren onthult die eerst vreemd
aanvoelen, tot je ze betast en verkent

 

streelt bij jezelf en bij elkaar en je
gerijpte gelijkwaardigheid herkent en
verbondenheid voorbij eindigheid

 

 

15-6-2022

Zoon

 

vergroeid in mijn rimpels
verankerd in mijn gedachten
echoënd in mijn hartenklop

 

lijkend op de liefste maar
meer en meer zichzelf
wegen banend van donkere diepten
naar eigen onvermoede hoogten

 

zoon en zin
zorg en zon

 

trots en baken

 

 

voor Rik
16-6-2022

Dat wist ik niet

Dat doorleven zonder hem leeg en lang
zou voelen maar ook licht en veel belovend,
dat met dat lieve lijf de liefde niet zou sterven maar
zou transformeren in een nieuw leven,
dat hoopte ik

 

Maar dat zijn antwoorden op mijn voortdurend vragen
waarom hij van me hield, zich in mijn cellen nestelden,
en dat van tienduizenden samendagen juist passie
zich in mijn poriën verankerde, dat residu van
spaarzame ruzies die eindigden met het naakt, naakter
dan in seks, tekenen van de vrede op elkaars lijf.
Dat wist ik niet

 

Dichtopdracht naar aanleiding van de les over Hester Knibbe in de cursus Poëzie Online, april 2017.
In maart 2020 werden twee gedichten van mij geplaatst in de bundel ‘Ongezien’, een uitgave van de stichting Uitjeervaring, dit is er een van.
 
 
 

Publicabel

Zeven jaar was ik wat tegenwoordig een ‘thuismoeder’ wordt genoemd.
Tot jongste naar de kleuterschool ging en man erop aandrong dat ik mijn vleugels uitspreidde.  
Hij had gelijk: tijdens de deeltijd MBO-Sociale Dienstverlening leefde ik op, ik genoot van studeren en verbreedde enthousiast mijn horizon.

 

Na en ondanks een lastige MBO-stage in het vrouwenwerk, behaalde ik het diploma en rolde in een parttimebaan: ik werd ‘medewerkster gecoördineerd ouderenwerk’ (kortweg gow) in twee naburige dorpen.
Het eerste jaar had ik geen idee wat ik daar deed.
Natuurlijk, ik voerde plichtsgetrouw mijn functieomschrijving uit.
Maar het belang van en de samenhang tussen de koffie-ochtenden en de cursussen Engels en bloemschikken die ik organiseerde, de spreekuren die ik hield voor ouderen en de overleggen die ik voerde met vrijwilligersorganisaties, thuiszorg, gezinszorg en de eerstelijnsgezondheidszorg, dat werd me pas echt duidelijk tijdens de HBO-Maatschappelijk Werk waar ik een jaar later mee begon.

 

Daar leerde ik de verbanden te leggen tussen maatschappelijke ontwikkelingen en de gesprekken die ik voerde met zelfstandig wonende ouderen.
Daar ontdekte ik wat de uitvoering van de in 1983 uitgebrachte ‘nota Flankerend Ouderenbeleid’ (door ons al gauw cynisch ‘flob’ genoemd), betekende voor betrokkenen.
In de nota FlOb werd in ambtelijk jargon gesproken over ‘het bevorderen van een ‘zorgzame samenleving’, o.a. door decentralisatie van sociale, medische en maatschappelijke voorzieningen voor ouderen.
(De term ‘bejaarden’ werd neerbuigend gevonden en raakte in diskrediet, voortaan werd er over ‘ouderen’ gesproken.)
Dat dit beleidsdoel nauwelijks was gebaseerd op visie maar veel meer op bezuinigen als antwoord op de te verwachten extreme kostenstijgingen in de gezondheidszorg, voortvloeiend uit de vergrijzing en ontgroening, dat werd slechts terloops gemeld.
Het FlOB vormde de start van het beleid waarvan we nu, veertig jaar later, de gevolgen ervaren: wegbezuinigde verzorgingshuizen, lange wachtlijsten voor zowel thuiszorg en gezinszorg als voor het afgenomen aantal verpleeghuisplaatsen.

 

Maar ik, in 1984 nog een groentje in deze sector, had daar in het begin geen benul van.
Stukje bij beetje verdiepte ik me tijdens de HBO-MW en in mijn werk, in de levensfase van de oudere mens en in de plaats van ouderen in de maatschappij.
Maar vooral leerde ik van de contacten en gesprekken met ouderen zelf en met de vrijwilligers die zich met hart en ziel wijdden aan het bijstaan en begeleiden van ouderen.

 

Zo geboeid raakte ik hier door dat ik mijn eindscriptie van de HBO-MW er aan wijdde.
De vele uren achter de IBM-typemachine op zolder leidden tot een scriptie die klonk als een klok en me een ‘zeer goed’ opleverde op mijn eindlijst.

Blij was ik.
En trots omdat ik nu eindelijk het belang van mijn werk begreep.
Tijdens de diploma-uitreiking gaf Nel, een van de stafdocenten en beoordeelaars met wie ik het eindgesprek had gevoerd, mij haar exemplaar van mijn werkstuk terug.
Blozend van haar loftuitingen stopte ik haar exemplaar in mijn tas.
Thuis bladerde ik het door, probeerde haar hiëroglyfen te ontcijferen maar stopte daar al snel mee.
Het was geen doen, zeg nou zelf:

Het belandt achterin een la van mijn bureau en het leven herneemt zijn loop: andere banen, opleidingen en gebeurtenissen vergen mijn aandacht.

 

Pas vorige week, vierendertig jaar later dus, kom ik in een opruimbui Nels exemplaar weer tegen.
Deze keer neem ik wel de tijd om haar commentaar te ontcijferen, glimlachend lees ik het aandachtig door, herinneringen komen terug en een gevoel van ‘o ja, zo was dat toen’ en ‘wat heeft ze zorgvuldig zich verdiept in deze materie en in mijn scriptie.’
Langzaam doorbladerend, stuit mijn blik op de hiëroglyfen op de voorlaatste bladzij die destijds volledig aan mijn aandacht zijn ontsnapt.
Enkele woorden springen van de pagina, in hoofdletters nota bene:

 

7-6-2022

Pluizebol

Ik geniet van mijn cappuccino als ze de ontbijtruimte binnenkomen.
Hij in een rood-wit voetbalshirt, alles aan hem is bol, zijn hoofd, zijn armen, zijn buik.
Zij, een hoofd groter, slank in een glanzend grijze legging en een strak grijs glitter t-shirt dat net haar navel niet bedekt.
Ik schat ze amper twintig en haar zo’n zeven maanden zwanger.
Hij sloft in elkaar gedoken voorop.
Zij loopt kaarsrecht achter hem aan, in haar armen een kleine ronde pluizebol met gitzwarte oogjes en punt-oortjes.
Een poes?
Nee, het keft.
Ze gaat zitten, plant Pluizebol op haar schoot en streelt haar.
Hij sjokt naar het buffet, komt terug met een bord vol etages brood, ei, spek, tomaten en mayonaise en drie bekers koffie.

 

Hij zet alles voor zich neer en valt aan.
Zij staat op, zet Pluizebol op de grond, ‘let jij even op haar?’ en gaat naar het buffet.
Hij gromt iets onverstaanbaars en slurpt koffie.
Keffend bedelt Pluizebol om wat lekkers bij hem, hij mompelt ‘teringteef’ en schopt haar weg.
Jankend verstopt ze zich achter een tafelpoot, probeert het dan opnieuw, vloekend schopt hij haar weg.

 

Bij het buffet graait de vrouw haar ontbijt steeds sneller bij elkaar, bij elk gejank omkijkend, hard fluisterend: ‘Jan! Jan! Niet doen!’
Ze haast zich naar de tafel waar hij nu klaar is met eten.
Ze schuift haar blad waarop een glas thee en een schaaltje yoghurt met fruit en muesli, op tafel en bukt zich naar Pluizebol die zich jankend in haar legging vastnagelt.

 

Terwijl ze bukt, kruipt haar t-shirt een paar centimeter omhoog en zie ik ze:
vijf scherp afgetekende  blauwzwarte vingerafdrukken op haar rug.

 

31-5-2022

Simpel

Ik zuchtte
over zwaar en zonde
over vroeger en verloren
over later en last

 

ze zweeg
over licht en goed
over anders en beter
over los en laten

 

ik jammerde
over buxusmot en zevenblad
over onbegrip en onvermogen
over zenuwgas en luchtalarm

 

ze wees naar de bloeiende lavendel
kijk zei ze, een mooier paars bestaat niet
ze wreef een takje tussen haar vingers
ruik zei ze, een fijnere geur bestaat niet

 

ik weifelde en mompelde ongelovig
leven zonder zorgen zonder morgen
zonder gisteren en herinneren
kan leven zo simpel zijn?

 

ze zweeg en luisterde
toen ik weer zuchtte, fluisterde ze
mag leven zo simpel zijn?

 

mei 2022
gemaakt als opdracht voor een poëzieles over de functie van herhaling in gedichten Opgenomen in de door de stichting UitJeErvaring uitgegeven dichtbundel: ‘Stralend, gedichten over licht’

 

Castricumse CorAaltjes met aardbeien

Ik was weer bij Aaltje en na bij bijpraten bij beschuitjes met verrukkelijke aardbeien, deden we weer een dichtronde.
We kozen willekeurig vijf woorden en verwerkten die elk in een gedicht, een Castricums CorAaltje.
Dit waren de woorden die verwerkt moesten worden: Rennen, Onmogelijk, Bakstenen, Niemand, Gesteente/versteend.
Opmerkelijk was dat we deze keer elk, maar zonder het van elkaar te weten, hetzelfde thema kozen voor ons gedicht.

 

Dit is het gedicht van Aaltje:

 

oorlog

 

het regent bakstenen van pijn.
In deze levenstocht een
onmogelijke opgave om
niet te pletter te lopen als

 

mens te klein, tegen gesteente
met muren van macht, zo, dat
niemand de wereld dragen kan
verder dan tot de voet

 

van de berg naar volledigheid. waar zelfs
bij het begin, de moed als kiezelsteen
naar omlaag klettert bij het tillen

 

van onverdraaglijke zwaarte.
rennen voor je leven is vergeefse moeite
wanneer de reus zijn wapens wet.

 

 

Dit is mijn gedicht:

 

Stil
 
Ssst, niet huilen, niet rennen, niet
struikelend wegvluchten van hier

 

Loop zacht zodat niemand
je ziet, over het kiezelpad
van versteend verdriet dat
de rimpels in je vermoeide
voeten open schuurt

 

Strompel langs de resten
van de bakstenen muren die
net zo rood en verweerd ogen
als je handen toen ze eindeloos
sussend dat streelden wat
onmogelijk uit te wissen was

 

 

16-5-2022

Gebroken

Waarom ik hem weer
binnen liet
ik weet het niet
lief lachte hij en schuldbewust
toen hij me kuste

 

Waarom hij toen weer
uithaalde en alles zich
herhaalde
ik weet het niet

 

Waarom ik ineengedoken
hem weer liet begaan
mij verrot liet slaan
tanden neus en hart gebroken
ik weet het niet

 

 
 
Inspiratie: ‘Shuggie Bain’, het Booker-Prize-winnende romandebuut van de schrijver Douglas Stuart, dat het onvergetelijke verhaal beschrijft van het opgroeien van de lieve eenzame Hugh ‘Shuggie’ Bain in Glasgow in wat tegenwoordig een achterstandswijk genoemd zou worden.

 

 
 
14-5-2022