September CorAaltjes

Aaltje en ik deden weer een dichtsessie.
Tweemaal kozen we willekeurig vijf woorden uit een willekeurig boek (dit keer uit ‘De meeste mensen deugen’). 
Dit zijn de woorden uit de eerste ronde: Onze, Afgebroken, Gemoed, Vertellen, Hemel.

 

Dit maakte Aaltje:

 

We vertellen elkaar met ijle stemmen over
onze angsten die als strakgespannen
snaren natrillen van het venijnig
aanraken door toegespitste vingers
en zo het gemoed beroeren. Bremzout
als zweet en bloed het stroef afgebroken
akkoord. Zweepslag in het gelaat. Oud
oer-gevoel van alleen gelaten. De hemel
zonder sterren. Ver weg het geluid van
huilende wolven. Wij spelen eigen wijs,
weten beter. Op strakke snaren trekken
we het gemoed uiteen. Beroeren
beter weten. Wie het weet mag het zeggen;
oordeelt niet. IJl klinken onze stemmen.
***

 

En dit deed ik met die woorden:

 

Onze tijd

 

De jaren en mijn grijzende gemoed
hebben gaandeweg herinneringen afgebroken
verbrokkeld, tot stof doen vergaan in de aarde

 

Ik wil je vertellen hoe doorbestaan
de dagen grijs kleurt, hoe leeg de
hemel oogt sinds jij wegvloog

 

Dat is de helft, steeds vaker
kleuren dagen gulzig groen
straalt de hemel levend blauw 

 

moet ik mijn ogen bijna dichtknijpen
voor ik je schaduw zie oplichten
boven een horizon vol heimwee

 

14-9-2022

Pas op

(Dit is een pantoum, een gedicht volgens een vastgestelde structuur waarin vorm, inhoud en regelherhaling belangrijk zijn. Google voor de regels op pantoum)

 

 
Ze is bij mij, hij wilde even weg.
Ik klop melk voor de koffie,
nieuwsgierig kijkt ze rond,
ze herkent niets.

 

Ik klop melk voor de koffie,
we zijn dol op koffie verkeerd.
Ze herkent niets,
ik vertel over het DE bewaarblik.

 

We zijn dol op koffie verkeerd,
ik vraag weinig,
ik vertel over het DE bewaarblik.
Rustig blijven en geduldig.

 

Ik vraag weinig,
ik ken haar op mijn duimpje.
Rustig blijven en geduldig,
de tijd vliegt.

 

Ik ken haar op mijn duimpje,
nieuwsgierig kijkt ze rond.
De tijd vliegt,
ze is bij mij, hij wilde even weg

 

 
 
 13-9-2022

Oma op zolder

Mijn moeders moeder is een grote vrouw met een vriendelijk gezicht, ogen die alles zien, grijze lange haren in een knot gevouwen op haar achterhoofd.
Als klein meisje logeer ik graag bij haar.
Als de ooms grapjes met me uit halen die ik niet snap, roept oma ze tot de orde: ‘Hou eens op jongens, plaag dat arme ding niet zo.’

 

Oma overlijdt kort nadat mijn broertje wordt geboren.
Er wordt geruild met slaapkamers.
Voor mijn oudste zus en mij, ik ben 9, wordt op zolder een kamer gebouwd.
De rest van de zolder bestaat uit een smal middenstuk met aan weerskanten twee houten rasters waar platen karton op en tussen liggen.
Daar mogen wij niet komen, dat is gevaarlijk zegt mijn vader, ‘als je daarop loopt, zak je er doorheen.’

 

Op een nacht zie ik oma.
Ik schrik want ze staat op het gevaarlijke stuk van de zolder.
Mijn stem doet het niet maar toch hoort ze me: ‘Pas op, daar zakt u doorheen.’
Sussend schudt ze haar hoofd: ze zakt er niet doorheen.
Ze lacht naar me, ik word er warm van, wat is ze lief, ik wil naar haar toe!
Haar arm wenkt me eerst, dan zwaait ze naar me.
Ik begrijp het niet, ze wil dat ik kom maar ook niet.
Ineens is ze weg.

 

Opgetogen vertel ik ‘s morgens: ‘Oma was op zolder!’
‘Dat kan niet’, zegt mijn moeder, ‘dat heb je maar gedroomd, oma is dood.’
Maar ik weet het zeker: ‘Oma was daar!’
Ze zucht, is druk met babybroertje en kleinste zusje: ‘Jij ook altijd, oma is er niet meer, schiet op, je moet naar school.’
Als een zeepbel spat mijn blijheid uiteen.

 

Ik praat niet meer over oma en bewaar het voorval diep in me.
Af en toe diep ik het op en herinner me hoe blij ik was toen ik haar zag.
Soms vraag ik haar zonder woorden: ‘Droomde ik of was u er echt?’
En dan klinkt het in me:
‘Kind toch, natuurlijk was ik daar, ik was zo blij dat je me zag en hoorde, niet meer aan twijfelen hoor!’
Zie je wel …..

 

‘O ja, nog iets’, zegt ze dan, ‘Het is goed hier, je krijgt de groeten.’
Met een knipoog: ‘Je weet zelf wel van wie.’
Ik grinnik, jazeker weet ik dat.
Dag oma, dankjewel.

 

2015

Loflied op liefde

 

Chili
klepperende deksels
moe verhit hongerig
zoen in mijn nek
irritatie

 

Doezelen
traag ontwaken
hand op bil
zoen in mijn nek
hmmmmmm

 

Tranen
woedende woorden
afwerende gebaren
zoen in mijn nek
omdraaien

 

Diagnose
zo erg?
kunnen wij dit?
ja dit kunnen wij
samen

 

Avond
slaperig jongetje
tastend handje
Noukie oma liggen
tevreden

 

Terschelling
adem happend in de storm
heimwee naar de horizon
vragen vervagen
loslaten

 

Liefde is loslaten

 

23-3-2016

De sleutel

Jaren geleden vraagt iemand of ik mee ga naar de Achelse Kluis, de Sint-Benedictusabdij van Achel, een cisterciënzerabdij dicht bij de Belgische grens.
Dat zie ik wel zitten, het kost even om mijn agenda leeg te vegen, maar dat lukt.

 

Een paar dagen volgen we het dagritme van de broeders, eten met hen, gaan naar de dagelijkse missen in de kapel, genieten bij de lunch van het door de broeders zelf gebrouwen bier en wandelen in de bossen.

 

Het ritme brengt rust, langzaam verdwijnt de ruis die hoort bij twee banen, een studie en last but not least: een ingrijpend rouwproces.
Wat blijft, is het besef van waar het echt om gaat in het leven: een mix van moed, vertrouwen, aandacht en acceptatie.
Grote begrippen, die kort daarna samensmelten in een simpele zin.

 

Als ik, weer thuis, mijn koffer uitpak, vind ik de sleutel van mijn kloosterkamer in mijn koffer.
Vergeten in te leveren, o wat suf.
Beschaamd bel ik de contactbroeder, bied mijn excuses aan en beloof de sleutel onmiddellijk op te sturen.
Hij sust me laconiek:
‘Rustig maar Cora, het is de sleutel van de hemelpoort niet.’

 

En dat is sindsdien mijn mantra.

 

2017

Wolfje, een best wel gruwelijk sprookje

Routineus wierp zijn moeder vier jongen, ze stond alweer op haar poten toen er nog iets volgde.
Walgend keek ze naar het slappe zakje botten, wat was dit voor misbaksel?

 

Haar jongen groeiden voorspoedig, leerden prooien vangen, vijanden vermijden en samen eenstemmig huilen.
Behalve misbaksel Wolfje.
Hij zong vaak en hartverscheurend ‘Erbarme dich’ tot hem de bek werd gesnoerd omdat zijn gezang vijanden naar de roedel leidde.
Eten vangen mislukte meestal, als hij al eens een kip of konijn ving, dan ontsnapten die meteen want Wolfje was banger voor hen dan zij voor hem.
Bovendien belemmerde zijn motoriek hem, hij struikelde meer dan hij rende.
Zijn talent om prachtige pirouettes te draaien bleef helaas onopgemerkt.

 

Dat dit buitenbeentje, twee jaar later bij de geboorte van de volgende lichting jongen, de roedel werd uitgezet, was, in wolfoptiek, onvermijdelijk.
Eenzaam en onhandig zwierf Wolfje rond.
Tot er op een avond, terwijl hij eten zocht in een gft-container, een meisje voor hem stond, in een rode hoodie.
Ze schrokken van elkaar maar renden geen van beiden weg.
Van de bodem van de gft-container diepte ze restjes kipsaté op die ze samen oppeuzelden.
Niet eerder was iemand zo lief voor hem.
Vanaf die dag vergezelde hij haar, naar school, naar het hockeyveld, naar haar zieke oma die afgelegen in een bos woonde.

 

Waarom het, een paar maanden later, bij oma zo gruwelijk uit de hand liep?
Het blijft gissen.
Was het zijn chronische ondervoeding?
Een plots opvlammend oerinstinct?
Of was het zijn onvermogen te leven met de liefde van het meisje?

 

Vast staat dat Wolfje, staande naast oma’s bed, haar vlezige armen zag, verlekkerd  haar geur opsnoof en in een opwelling haar handen greep, likte, afbeet en opvrat.
Dat bleek slechts een amuse.
Hoewel ze wat overrijp smaakte, verslond hij haar vervolgens met huid en haar.

 

Toen hij de deur hoorde, keek hij, voldaan boerend, om.
Het meisje stond verstijfd in de deuropening, kijkend van oma’s lege bed naar zijn druipende kaken.
‘Waarom?’ vroeg ze verbijsterd.

 

Zijn antwoord verklaarde niets en alles tegelijk.
Ze smaakte heerlijk mals.

 

2016
 

Vergroeid

Als je zo lang samen bent
kuch je als hij hoest
vind je wat hij kwijt is
vul je vanzelf zijn zinnen aan
lach je toch weer om die belegen grap

 

Al je zo lang samen bent
deel je vrienden in drieën
van jou van mij van ons
schuiven families van koud naar
lauw naar warm en soms weer terug

 

Als je zo lang samen bent
is elkaar verliezen iets
wat anderen overkomt
tot je ’s morgens wakker wordt van
de stilte en ziet dat zijn borst niet beweegt

 

17-8-2022

Bom

Met grote zekere halen snoeit hij lucht in de struiken, licht in de heg, de klimhortensia leeft op onder zijn handen.
Thee drinkt hij niet meer bij zijn adresjes, onze thee is ‘niet goed’, hij trekt een vies gezicht.
Mijn koffie met rietsuiker, hoog opgeklopte melk en amandelkoek, vindt hij gelukkig lekker.
Hakkelend oefent hij de woorden die hij leert op taalles: ‘dankowel’, ‘goed hier’, Syrië niet goed.’
Hij fronst, herhaalt: ‘Niet goed Syrië.’
Hij wijst naar zijn linkerwang: ‘Syrië bom niet goed.’
Aarzelend stopt hij, denkt na, er klopt iets niet.
Hij wijst van zijn wang naar de berk: ‘niet bom, bom’, houdt dan machteloos zijn handen omhoog: ‘bom niet bom.’
Ik wijs naar de berk, rek de o uit: ‘bóóóóóm.’
En wijzend naar zijn wang: ‘bòm.’
Opgelucht knikt hij, dat is het, en met een handgebaar: ‘Moeilijk.’

 

Met handen en voeten vertelt hij over de bom die zijn broer het leven kostte en hem ernstig verwondde.
Zijn gezicht lag open, drie dagen kon hij niet eten.
Hij speelt met zijn linkeroor: ‘Doet niks.’

 

‘Nu ik hier, ‘papa mama Syrië.’
Hij pakt zijn smartphone, wijst hoe hij videobelt met ze, ‘mama zegt ik hard werken hier.’
Hij wijst naar de berk: ‘In Syrië ik vijf-tig bom.’
Hij brengt zijn duim en wijsvinger bijna bij elkaar, kijkt me vragend aan: ‘bom?’
Ik probeer: ‘Olijfbomen?’
Goed gegokt: ‘Vijf-tig olijf-bom.’
Zijn gezicht wordt zacht, ‘Ik schapen, drie-hon-derd schapen, Syrië goed, ik terug.’

 

Hij zucht verzaligd.
Het lange litteken tussen zijn oor en zijn kin licht op in de Hollandse zomerzon.

 

12-8-2022

Busrit langs de IJssel

Een zomerochtend.
De bus stopt, ik stap in, de chauffeur begroet me als waren we oude bekenden.
Traag, bijna bedachtzaam, rijdt hij de route, langs lege haltes.
Soms wijkt hij uit naar de berm en houdt in, geeft met een loom handgebaar uit het open raam, achterop komend verkeer ruimte om te passeren.

 

Buiten is het heet, de hitte siddert boven de IJssel.
Binnen is het koel, mijn ogen glijden over augustusgroene polders, omgekeerde vlaggen op de erven van oude boerderijen.
Rusten dan op de rivier waar plezierjachten voorbij varen en soms een volgeladen containerschip.

 

Bewogen worden gaat over in bewogen zijn.
Misverstanden, erupties van oud zeer, verbeten wegblokkades, mensonterende oorlogen.
Ze versmelten met de stem van Vasalis die haar gedicht De Afsluitdijk voorleest, met de klanken van ‘The lark ascending’ van Vaughn Williams en de herinnering aan een tijdloze qi gongsessie op een Terschellings strand.

 

‘Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.’
Uit: De Afsluitdijk van Vasalis

 

3-8-2022