Moederschap

De bus rijdt stil en bijna leeg langs de IJssel.
Tot zij instappen: een moeder met vier kinderen.
Ik schat haar nog geen dertig en de kinderen alle vier onder de vijf.
Ze vullen de bus met een wirwar van tassen, armpjes, beentjes, en hoge stemmetjes in verschillende geluidssterktes.

 

Gedecideerd dirigeert moeder de twee oudsten naar raamplaatsen op de banken achter de chauffeur: ‘Daar zitten blijven en naar buiten kijken, tel de boten maar.’
De derde plant ze voor het raam op de bank achter hen: ‘Op je billen zitten en boten kijken.’
Hij protesteert heftig: ‘Ikke daar zitten.’
Maar daar heeft ze geen boodschap aan: ‘Nee, jij zit bij mama!’
Om zijn ontsnapping te voorkomen, zet ze zichzelf naast hem, plant de kleinste op haar schoot en een berg volle tassen rond haar voeten.

 

Een en twee zitten braaf op hun raamplaatsen en tellen hardop boten: ‘Een, twee, drie, o nee dat is een boei, vijf, nee vier, mama tellen roeiboten ook mee?’
Mama, druk met drie en vier, reageert desondanks meteen: ‘Nee hoor, alleen de grote boten tellen mee, begin maar opnieuw.’
Ondertussen legt ze drie uit dat hij echt moet blijven zitten want als hij gaat lopen, kan hij vallen door de bewegingen van de bus: ‘en dat wil je toch niet?’
Drie zwijgt, denkt na, knikt, kijkt naar buiten maar hij is te klein, hij ziet alleen wolken.
Vier, bij mama op schoot, benut de plotse stilte, uit haar tandeloze mondje stijgt een hoog aanhoudend gegil op.
Drie schrikt, is meteen klaar met kijken naar de wolken en valt haar huilend bij: ‘Ikke boten kijken!’
Geschrokken kijken een en twee om en roepen staccato: ‘Mama mama mama.’

 

Ik zit erbij en kijk ernaar.
Voel me oud.
Peins: wat is moederschap soms toch een lawaaierige, bijna bovenmenselijke opgave.
Zou ze er wel eens spijt van hebben?

 

Zij heeft geen tijd om te peinzen.
Kalm legt ze een en twee uit dat ze rustig kunnen blijven zitten, er is niks aan de hand.
En ze kunnen al heel goed tellen, komen er nog meer boten aan?
Gekalmeerd draaien ze zich weer naar het raam en tellen verder.
Drie aait ze over zijn bol: ‘Stil maar, je moet echt hier blijven zitten maar zo kan je geen boten zien hè, dat gaan we veranderen.’
Ze deponeert vier over haar rechterschouder en tilt drie op de vrijgekomen plek op haar schoot en schuift naar het raam: ‘Zo, nou kan je de boten wel zien hè?’
Hij valt in een klap stil, draait op haar schoot tot hij op zijn knietjes zit en de boten ziet, wijst: ‘Mama kijk, hele grote boot.’
Vier krijst nog steeds op mama’s schouder, tot ze mij ziet, op de bank achter hen.
Ik zwaai naar haar.
Het gekrijs dooft uit, haar mondje klapt dicht.
Ik lach, ze kijkt me ernstig aan.
Ik steek mijn tong uit, ze kraait.
Mama grijpt een fles uit een van de tassen bij haar voeten, en houdt haar die voor. Midden in een kraaiend schaterlachje pakt ze de speen, begint te drinken.
Binnen een minuut vallen haar ogen dicht.

 

  
De rust in de bus is weldadig.
Ze viel niet uit, werd niet boos, niet ongeduldig.
Niet een keer verhief ze haar stem, greep er een stevig vast of dreigde met straf.
Ik weet het zeker: zij heeft geen spijt.

 

 

4-8-2023

Teder

In de Facebookgroep Ultrakorte Verhalen was vorige week het Woord van de Week: Poep. Het inspireerde me tot een verhaal maar ik weifelde met plaatsen.
Het volgende Woord van de Week was: Teder.
Toen wist ik het: die titel past beter bij dit verhaal!
Vandaag is dit verhaal door Schrijven Online in de schijnwerpers gezet als een van de vijf leukste, mooiste, origineelste verhalen van de afgelopen week. 

 

Als ik de kamer in kom, staat hij gebogen, handen op de vensterbank, rug gekromd.
Haastig trek ik hem mee naar de wc, misschien nog op tijd.
Als ik zijn broek en luier open, bereikt de geur mijn neusgaten.
Hij kan er niks aan doen, ik weet het.
Toch zucht ik, bah.
Ik zak op mijn knieën en maak hem schoon, voorkant, achterkant, een lastige klus bij zijn puberende lijf.
Als mijn handen smerig worden, vloek ik in stilte, veeg ze af, ga door.
Hij staat stil, zwijgt.
Dan voel ik het.
Op mijn kruin.
Zijn lippen.
Heel zacht.

 

25-7-2023

 

‘Teder’ werd op 22-9-2023 ook geplaatst in het katern Alice van de digitale versie van Schrijven magazine Plus, als een van de leukste vijf ultrakorte verhalen van de afgelopen twee maanden.

CorAaltjes Droom Trots

Aaltje en ik dichtten weer samen.
We kozen woorden uit een boek van René Diekstra en verwerkten die in een gedicht. 
Dit waren de eerste vijf woorden: Onheus, Kind, Kijken, Trauma, Dromen.
Zo verwerkte Aaltje ze in haar gedicht:

 

Droom

 

Het kind, nauwelijks de neus
tot de tafelrand, wil kijken wat
appeltaart zal worden door moeder
die het deeg om en om klapt.

 

In oren klinkt de moederstem
van onheus tot later trauma
Dromen van meedoen worden    
droge kruimels van krenten en meel.

 

 

En dit is mijn gedicht met die woorden:

 

Trots

 

 
Ik wandelde en zag een meisje, ze
werd gepest, ik stopte om in te grijpen
maar ze verstijfde niet, vluchtte niet
verdween niet in verongelijkte dromen
over aangedaan onrecht en
onheus behandeld worden, nee

 

ze wees me weg. Geboeid bleef ik
kijken hoe ze zich losrukte uit mijn
versleten deja vu en vocht met haar
vuisten tot haar belager verslagen
bad om genade. Grootmoedig gaf
ze toe. Transformeerde trauma in trots

 

 

26-7-2023

Shut up klootzak

Op Amsterdam Centraal stappen ze in: een man met twee kleuters.
Ze spreken Engels.
Met zijn smartphone in zijn hand, dirigeert hij ze naar raamplaatsen, gaat naast ze zitten, belt, begint een werkgesprek.
De trein vertrekt.

 

Het meisje kijkt naar buiten, wiegt haar knuffel, zingt zacht een kinderversje: ‘The wheels on the train go round and round, round and round, round and round, the wheels on the train go round and round, round and round all through the town.’
Het jongetje tegenover haar, murmelt even mee, trekt dan een gekke bek, schopt naar haar voeten.
Onverstoorbaar doorzingend ontwijkt ze hem behendig.
Nog een keer haalt zijn voet uit naar haar benen.
‘Au’ roept ze en naar de man: ‘daddy, daddy, stop him.’
Daddy, hand voor zijn microfoon, sist: ‘Jack, stop it! Now!’

 

Jack stopt, zit even stil.
Als daddy doorvergadert, glijdt hij grijnzend van zijn plek en gaat op onderzoek in de bijna lege coupé.
Op de lege bank naast de mijne, gaat hij zitten, dan liggen.
Kijkt naar me, fietsend met zijn benen in de lucht.
Ik kan mijn lachen niet inhouden en dat is koren op zijn molen: hij giert van het lachen.
Daddy hoort het, schiet overeind, grijpt hem in zijn nekvel en zet hem terug tegenover zijn zusje: ‘Jack, SIT!’ en vergadert verder.

 

Zusje is aanbeland bij het volgende couplet: ‘The baby on the bus goes wah wah wah, wah wah wah.’
Jack valt schaterend in: ‘Crazy baby goes wah wah wah.’
Dat is de druppel: terwijl de trein stopt in Castricum en ik de deur open, zie ik nog net hoe zusje overeind schiet en schreeuwt, het komt uit haar tenen: ‘SHUT UP YOU KLOOTZAK!!!’

 

 

22-7-2023

Horen

(niet gebaseerd op eigen ervaringen)

 

 
Ze slaapt nog als ik binnenkom.
Zachtjes leg ik de stapel gewassen kleren in haar kast, schik de tulpen in een vaas, zet ze op het nachtkastje naast haar.
Ga zitten, kijk naar haar.

 

Ze ligt op haar rug, haar bril op haar neus, haar handen ineen gevouwen op haar maag.
Wat is ze fragiel geworden.
Waarom houdt ze haar bril op als ze slaapt?
Alsof ze mijn blik voelt, slaat ze haar ogen op, ziet me, blijft stilliggen.
Langzaam glijdt er een glimlach over haar gezicht: ‘Dag kind, ben je daar.’
Ik pak haar hand: ‘Ja mam, heb je lekker geslapen?’
Ze knikt dromerig, zwijgt even, dan: ‘Als ik dood ben, lig ik vast net zo in mijn kist als nu hier op bed.’
Ik slik, die gedachte bekroop mij ook terwijl ik keek hoe ze sliep.
‘Ja, ligt het goed zo?’
Ze peinst hardop: ‘Als ik dood ben, wil ik in deze jurk begraven worden, beloof je dat?’
Ik beloof het: ‘En wat wil je nog meer?’
Ze wijst naar het kettinkje met het geloof-hoop-liefdehangertje, gekregen toen ze klein was, altijd gedragen.
‘En deze neem ik natuurlijk ook mee, of wil jij hem?’
‘Nee mam, als jij hem om wilt houden, zorgen we daarvoor.’
Tevreden knikt ze, grijnst dan, wijzend naar de alarmknop om haar hals: ‘Deze wil ik niet mee hoor!’
We lachen, ze vergeet hem nu ook al vaak, ik beloof dat die alarmknop meteen afgaat als ze haar laatste adem heeft uitgeblazen.
Dan vraag ik het: ‘En je bril?’
‘Tuurlijk moet ik die dan op!’
Ik geef het vertrouwde voorzetje: ‘Maar mam, je kan ons dan echt niet meer zien hoor.’
Als vanouds kopt ze hem in, met een vette knipoog: ‘Ja maar, zonder bril kan ik je niet horen.’

 

19-7-2023

Ranja

Inspiratie: het Woord-van-de-week in de Facebookgroep Ultrakorte Verhalen is deze week: ‘ranja’

 

Het is zondagmiddag, we zijn bij oma.
Ze is jarig, haar hele huiskamer zit vol familie.
Ik zit te lezen in een hoekje als mama me op mijn arm tikt: ‘Ga jij eens helpen in de keuken.’
Jammer hoor, ik zit middenin een nieuwe ‘Kameleon’, Hielke en Sietse beramen net weer een ondeugende actie.

 

In de keuken staat oma zuchtend en zwetend bij een aanrecht vol flessen en glazen: ‘Die jongens pakken zelf hun pilsjes wel maar die meiden willen allemaal iets anders, rood, wit, rosé, wat een gedoe.’
Ze kijkt naar mij, wijst naar de fles op de keukentafel: ‘Doe jij de kinderen maar, dat kan jij wel.’
Op mijn vingers tel ik mijn neefjes en nichtjes en zet limonadeglazen klaar.
Ik bekijk de fles en spel langzaam de letters: R A N J A.
Deze limonade lijkt niet op onze rode gazeuse thuis, dit spul is knaloranje en ik zie ook geen bubbeltjes.
Zorgvuldig schenk ik zes glazen in en dan is de fles al leeg.
Wat een raar spul.

 

11-7-2023

Aftocht

Zovele jaren van zovele loze woorden, holle
frases, ontkende verantwoordelijkheden, niet
nagekomen beloftes: grof gemengd tot een
wankele wal, snel dicht gesmeerd met

 

lege lachjes en amicale gebaren, gestut met
ad hoc regelingen die rakelings langs politieke
klippen scheren en ver weg blijven van burgers
die hij wel hoort maar naar wie hij niet luistert

 

Zij incasseren de sneren, betalen de prijs
voor het blussen van brandhaarden die overal
broeien, wie gooit de lucifer, wie werpt de eerste steen?

 

Het hoeft niet meer. Nu woordenwatervallen
niet meer werken en enkel de finale motie rest, is
daar het inzicht. En de aftocht.

 

 

10-7-2023

Er is geen tijd

‘Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?’ uit Eb van Vasalis

 

Maanden leeft ze toe naar deze dag.
Haar ouders brengen haar en manen: ‘Je gedraagt je wel hoor. Tot volgende week.’
Maar volgende week is ver weg, hier bestaat alleen maar nu.

 

Ze dwaalt verwonderd door de dagen, oom en tante zijn lief, het huis is warm en veilig, ze slaapt in het oude krakende bed op zolder, de matras heeft een kuiltje waar ze precies in past.
Eten mag ze laten staan als ze het niet lust, maar ze vindt de rode kool lekker.
In de grote moestuin plukt ze volop pruimen, bessen, knoepers en bramen. Om te eten en voor tante die ze kookt en de kelder vult met weckpotten.
Middagen leest ze ‘Margriet-winterboeken’ in een ligstoel onder de notenboom.
’s Avonds kijken ze grotemensenprogramma’s, zo maar door de week met chips en limonade; met hun wijsvinger voor hun mond zeggen oom en tante: ‘Maar niet aan je ouders vertellen hoor!’
Bij een spannende film met Elvis Presley glijden er zomaar tranen over haar wangen als hij zingt: ‘Muss i denn.’
Ze schaamt zich, wacht op het vertrouwde ‘Stel je niet aan’, maar tante aait over haar hoofd: ‘Kind toch.’

 

Op zondagmiddag wordt ze weer opgehaald.
Ze wil niet.
Onderhandelt of ze langer mag blijven, een week, een paar dagen, een dag?
Haar vaders blik doet haar zwijgen.
Ze bedankt voor het logeren, tante knuffelt haar.

 

Op haar plekje op de achterbank, achter haar vader, staart ze naar buiten.
Ze kijkt naar de bijna onzichtbare druppeltjes motregen op het raam, die lijken op vermomde tranen.
De tijd is weer terug.
Hoe lang duurt een jaar? 

 

 
6-7-2023
Bewerking van ‘Logeren’ d.d. 16-3-2016 

Onderzoek, een CorAaltje

Afgelopen week dichtten wij er weer op los, Aaltje en ik (en Aaltjes nieuwe knie deed gewoon mee).
We kozen vijf willekeurige woorden uit een boek (deze keer uit: ‘Het einde van het lied’ van Willem du Gardijn) en verwerkten die in een gedicht.
De woorden waren: Fietste, Onderzoek, Archeologie, Ik, Klein.
Dit creëerde ik met die woorden:

 

Onderzoek

 

Bijna fietste ik hem voorbij maar vertraag net
op tijd en kijk: struikelend achter zijn rollator
in zijn mondhoek een sigaarstompje vastgekleefd in
een klodder gelig slijm. Die gestalte,

 

die blik, de sigarenwalm: mijn brein begint met
opgravingen, zet de archeologie in gang van
een half leven geleden toen hij fit en fier
mij imponeerde en klein maakte waar ik

 

vreselijk verlegen, geen weerwoord op
wist. Bevend groet mij nu zijn hand, vragend
vliegen zijn ogen langs mijn lijf, bekend
ben ik maar waarvan ook weer?

 

Ik recht mijn rug, groet genadig, zet aan,
fiets door, fit en fier als nooit tevoren.

 

 

29-6-2023

Bestemming

Langzaam vervaagt de slaap, ik rek me uit, gaap vergenoegd, goeie bedden hebben ze hier.
Opstaan, aankleden, op slippers slenteren naar de boulangerie aan de overkant: ‘Bonjour, deux croissants s’il vous plait.’
Het meisje lacht: ‘Ook goeiemorgen, zijn twee croissantjes ook goed?’
Er komen vast veel landgenoten hier.

 

Weer terug zet ik koffie, goeie koffie hebben ze hier.
Op het terras geniet ik van mijn ontbijtje.
Het is nog geen elf uur maar de thermometer geeft nu al 29 graden aan in de schaduw.
Zoals voorspeld, de zomers worden hier steeds Spaanser.

 

Ik kijk om me heen.
De oleander barst van de knoppen, hortensia’s, clematissen en stokrozen bloeien al in een bont boeket van rood, paars en roze, lavendel geurt lila.
Verderop spelen kinderen uitgelaten bij een zwembad, geplons en gegil mengen zich met het gekrijs van een meeuw die landt op een schoorsteen: een witgrijze vlek in een wolkeloze zomerlucht.
Mijn ogen glijden over de stapel boeken op tafel, al maanden verleiden ze me in het voorbijgaan: ‘lees mij, lees mij, je gaat mij geweldig vinden.’
Of zal ik eerst een ommetje maken langs de rivier?
Mijn lijf blijft zitten, voelt met gesloten ogen de warme troost van de zon, luistert naar een merelconcert, snuift de bloemengeuren op.

 

Van de vele plaatsen waar ik ooit was, bevalt deze me het best.

 

 

26-6-2023