Zweven 2/2

Wij hadden een gewoonte: als de ander vroeg: waarom hou je vandaag van me? mocht je alleen iets origineels zeggen.
Dat lukte, we werden erg goed in het verzinnen van alternatieven voor ‘ik hou van je.’
Maar als ik hem vroeg: waarom hou je van zweefvliegen? haperde hij.
Hij noemde het gevoel van vrijheid, los zijn, geluk.
Maar eindigde meestal met: ‘daar zijn geen woorden voor.’
Tot hij het gedicht ‘High flight’ van John Gillespie Magee tegen kwam: ‘die laatste regels, die komen in de buurt’:
’And while, with silent lifting mind I’ve trod
The high untrespassed sanctity of space,
Put out my hand, and touched the face of God.’
Vele jaren later hoorde ik ‘The lark ascending’ van Ralph Vaughan Williams en wist: deze muziek zegt waar hij geen woorden voor vond.

 

Tijdens zijn ziekte bleef hij zweefvliegen.
Ook toen hij zienderogen verzwakte, wilde hij naar Terlet.
Toen hij niet meer zelf reed, brachten oudste of een van de vliegvrienden hem naar Terlet.
Hij vloog tot ook dat niet meer ging.
Zittend in zijn gele stoel keek hij toe hoe zijn vrienden vlogen en genoot zichtbaar.
Weinig sprak hij over zijn naderend einde, wel zei hij eens dat een ‘fly-over’ bijzonder zou zijn.
Die kreeg hij.
En bijzonder was het:

 

 

Op 7 september 2001 brachten zijn vliegvrienden het zweefvliegtuig waarin hij het liefste vloog naar de begraafplaats.
De dragers reden hem in zijn kist van de rouwauto naar het vliegtuig.
Staande bij de kist en het vliegtuig keken we omhoog: een zweefvliegtuig vloog, voortgetrokken door een sleepvliegtuig, een wijde cirkel boven de begraafplaats.
Beide bewogen hun vleugels op en neer: een ‘final salute’ aan hem.
Door al het verdriet heen wist ik: dit is goed, een mooier afscheid bestaat niet.

 

Maanden later hoorde ik over de uitgebreide voorbereidingen voor deze ‘operatie’, vastgelegd in een lijvig draaiboek:
Officiële toestemming was nodig, stijg- en landverklaringen om op die dag op dat tijdstip op die plek het luchtruim te mogen betreden.
De route, inclusief alternatieven bij geen, weinig, of wegvallende thermiek, vanaf de Veluwe naar deze begraafplaats in het Groene Hart, werd na grondig onderzoek bepaald.
Die route werd onder andere bepaald door die landingsmogelijkheden: boeren werd gevraagd of, in noodgevallen, op hun grond geland mocht worden, ging iemand niet akkoord (en dat gebeurde) dan moest de route worden aangepast.
Een rooster werd opgesteld: welke vliegers bezochten de uitvaart, welke wilden en konden vliegen, wie begeleidde hen vanaf de grond, en reserves voor elk van hen.
Alles verliep vrijwel vlekkeloos.
Ik blijf hen dankbaar daarvoor.

 

December 2019
Het leven gaat door.
Leven zonder hem blijkt mogelijk, vindt zijn vorm.
Op een kille decemberdag in 2019 bezoeken zonen en ik de uitvaart van een dierbaar familielid.
Als we bij het graf staan en luisteren naar het gedicht ‘De steen’ van Bram Vermeulen, dat wordt voorgedragen, klinkt in de verte een zacht gezoem.
Ik kijk omhoog, stoot zonen aan: een motorzwever vliegt over.
De motor veroorzaakt het gezoem, natuurlijk is er geen thermiek op deze druilerige natte decemberdag.

 

Er zullen aardse verklaringen zijn waarom er midden in de winterstop (zweefvliegtuigen gaan de opslag in van eind oktober tot eind maart) nu en hier een zweefvliegtuig overvliegt.
Maar wij glimlachen en knipogen naar elkaar.
Troost kent vele vormen.

 

17-1-2020

Zweven 1/2

Mijn lief had twee liefdes, mij en zweefvliegen.
Mij vanaf zijn drieëntwintigste, vliegen wilde hij al van jongs af aan.
Pas op zijn zesenveertigste kwam het ervan: hij nam les op st. Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet.
A dream come true: hij haalde zijn brevetten en vloog, zo vaak als, schipperend tussen gezin, werk en studie, mogelijk was.
Met passie, met hart en ziel.

 

Hoewel zweefvliegen niet mijn hobby was, leerde ik in die tijd anders kijken naar de hemel: wolken werden cumuli, thermiek werd een alledaags maar uiterst belangrijk begrip: dat bepaalde of er gevlogen kon worden.
Elke lente, na de winterstop, keek hij reikhalzend uit naar het voorjaarskamp: een hele week op Terlet, met vliegvrienden.
Praten over vliegen, de vliegtuigen onderhouden, steeds weer en wolken checkend: hoe is de thermiek, kunnen we al vliegen?
En als dat lukte, hoe was de vlucht, wat zat tegen, viel op, ging goed?

 

Zo ook die week, eind maart 1995.
Ik was druk, werkte overdag en worstelde ’s avonds met een werkstuk financieel management dat binnen een paar dagen ingeleverd moest worden.
Ik haat financieel management, maar kwam hier niet onderuit, het was een onderdeel van de VO Management Organisatie en Beleid, die ik volgde.
Wilde ik het diploma halen, dan moest er een voldoende komen voor dat werkstuk.
Bij de eerste poging haalde ik een vier, nu ploeterde ik op een her.
Chagrijnig en gedeprimeerd wijdde ik me die week aan mijn werk en aan deze saaie klus.
Hij belde elke dag.
Die woensdagavond vertelde hij uitgebreid en enthousiast over de fantastische thermiek die dag en dat hij een schitterende lange vlucht had gemaakt.
Zijn stem klonk licht en gelukkig.
Hij vroeg hoe het met mij ging, ik hield het kort, zei dat het saai was maar nou eenmaal moest en wel goed zou komen.
Goed, welterusten.

 

Anderhalf uur later lag ik in bed te lezen toen hij ineens binnen stapte.
‘Je klonk zo verdrietig,’ zei hij alleen maar toen hij naast me schoof.
Toen zweefde ík.
De volgende morgen ging hij terug naar Terlet.
Ik haalde een zes min.

 

Ik wist het toen nog niet maar dit voorval nestelde zich in me.
Het overleefde hem.

 

 

2015

Marsmannen

Heus, denken in traditionele manbeelden en vrouwbeelden, het werkt polarisatie in de hand, we zijn allemaal mensen met hun eigen eigenaardigheden, goede kanten en minder leuke kantjes.
Dat is wat ik uitdraag en graag wil geloven.
Dat de realiteit zich soms hinderlijk anders presenteert, ja dat is wel eens even slikken.
De meest pregnante ervaringen daarmee deden zich voor in de jaren dat de zonen pubers waren.
Daarvoor waren wij een leuk gezin met twee kinderen, daarna werden we dat ook weer.
Maar die paar jaren…

 

Een voorbeeld:
Na jaren moederen, studeren en huishouden, ging ik weer buitenshuis betaald werken.
Een mijlpaal waar ik erg tegenop zag.
Toen ik op mijn eerste werkdag met mijn brommer op het fietspad rijdend bijna bij kantoor was, ik zag het al aan de overkant, sloeg ik zonder richting aangeven en om te kijken linksaf.
Pas daarna zag ik de motor die van links naderde, of liever: hij was er al.
Uit alle macht, maar te laat en te hard, remde ik en gleed op mijn linkerkant ver door, de rijbaan op.
Op dat moment greep mijn beschermengel in, het kan niet anders.
Want precies op het moment dat de motorrijder me op hoge snelheid vol zou raken, leek het of de wereld een tel stil stond.
In die seconde zag hij me, gooide zijn stuur om en reed met gierende remmen precies tussen twee auto’s op de andere rijbaan door, recht de bosjes in op de berm aan de overkant.
Toen hij stil stond draaide hij zich om en keek naar mij.
Ik zag hem zijn hand omhoog brengen, om naar zijn voorhoofd te wijzen of zijn middelvinger op te steken.
Terecht, het was helemaal mijn fout.
Verstijfd en dodelijk geschrokken staarde ik hem aan, allebei mijn handen in een diepgemeend mea culpa omhoog.
Hij bevroor in zijn houding en keek me strak aan, schudde zijn hoofd, haalde zijn schouders op, klom weer op zijn motor en reed weg.

 

’s Avonds onder het eten vertelde ik tegen mijn mannen wat er was gebeurd.
De schrik zat er nog danig in bij me maar ze reageerden amper.
De een zat nog met zijn hoofd bij zijn werk.
De ander bij het voetballen waar hij net bezweet van terug was gekomen.
De derde hield zich Oost-Indisch doof, hij was principieel tegen het elke avond verplicht samen eten en de dag doornemen: hoe verzonnen wij dat, vrienden en meisjes waren vele malen boeiender.
Ik kreeg dus weinig respons op mijn verhaal en al helemaal niet het medeleven waar ik op hoopte.
Daarom deed ik nog een poging, dikte het verhaal enigszins aan en sloot af met ‘Ik had wel dood kunnen zijn.’
Ik geef toe, dat klonk wat theatraal maar dat het zo averechts zou werken had ik niet verwacht.
Wel had ik nu hun aandacht, wezenloos en vol onbegrip staarden drie mannenhoofden me boven hun borden aan.
Vervolgens keken ze elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aan, schudden hun hoofd en haalden hun schouders op.
Ik besefte mijn fout en wist wat er zou volgen.
Marsgedrag vulde de kamer en ik ging als enige Venusvertegenwoordiger weer het onderspit delven.
Aangeleerd gedrag of genetisch of hormonaal bepaald, het maakte niet uit, onoverbrugbare lichtjaren scheidden ons van elkaar.
Onwrikbaar overtuigd van hun gelijk sloten ze de gelederen:
‘Maar je bent er toch nog?’
‘Het was jouw fout hoor, onwijs stom, je mag blij zijn dat die motorrijder nog leeft.’
‘Jij werkt nou ook, dan wil ik meer kleedgeld.’

 

Echt, na hun puberteit zijn het weer leuke mensen geworden.
Dat ik nooit meer zulke escapades heb uitgehaald, heeft misschien ook geholpen.

 

2015

Mozes in de trein

(een après-kerstvertelling)

 

Met gemengde gevoelens maak ik me klaar voor deze dag.
Mijn gedachten zijn bij het afscheid van het dierbare zieke familielid, zijn gezin waakt bij hem in deze uren.
Voor mij is deze dag ook de laatste cursusdag Dichten voor gevorderden.
De cursusmiddagen werden gekenmerkt door NS perikelen: drie keer werd mijn reis naar Noord-Holland beïnvloed door ‘een aanrijding met een persoon’ die leidde tot stilstand, vertragingen en omslachtige omleidingen.
Steeds waren het de goede zorgen van Aaltje en haar Wil waardoor ik gevoed en wel toch op tijd was voor de cursusbijeenkomsten.
Met een bewolkt hoofd stap ik de deur uit.
Het waait, plenst en het wil maar niet licht wil worden.
Echt een dag voor een aanrijding met een persoon.

 

In Utrecht stap ik over op de intercity naar Noord-Holland.
Terwijl ik me installeer klinkt een omroepbericht door de coupé: ‘Goedemorgen kanjers! Van harte welkom in deze prachtige trein! Alvast een hele fijne reis gewenst op deze geweldige dag. Zo meteen kom ik bij u, niet voor uw kaartjes, vandaag kom ik alleen maar voor vragen.’
Zeker weer een student met een enquêteformulier.
Zuchtend zet ik muziek op mijn hoofd.

 

Als de trein Utrecht uitrijdt, gaat de coupédeur open, een man met een vrolijk hoofd en een brede lach stapt naar binnen.
Hij strekt zijn handen uit naar ons en even gaan mijn gedachten naar het boek dat ik lees waarin het Christusbeeld in Rio de Janeiro een belangrijke rol speelt.
Meteen heeft hij alle aandacht als hij roept: ‘Goedemorgen kanjers! Is het geen prachtige dag vandaag. Hier ben ik! Helemaal voor u! Heeft u vragen, stel ze gerust!’
Dat kan wel zijn maar hij draagt het uniform van een NS conducteur, dus zoekt iedereen geconditioneerd zijn ovpas.
Maar hij lacht: ‘Weg met die kutkaartjes, vandaag beantwoord ik alleen maar vragen, alles mag u me vragen.’
Er wordt gegrinnikt, vragend kijken reizigers elkaar aan, wat is dit voor vreemde vogel?
Maar hij houdt vol, vandaag geen controles alleen vragen, ‘Kom maar op, ik ben er klaar voor.’

 

Een oudere mevrouw steekt haar hand op, ze heeft een vraag: ze is met een geprint ticket ingestapt op een station zonder poortjes en hoe moet ze nou in Amsterdam door de poortjes met dit papier?’
Hij zet zich tegenover haar: ‘Mevrouw, dat is een fluitje van een cent.’
En terwijl we allemaal meeluisteren legt hij haar haarfijn uit hoe ze haar ticket voor het ticketscan poortje moet houden, hij doet het voor: ‘Kijk, als u het zo voor het scherm houdt, komt het helemaal goed. Dan opent dat poortje zich als de Rode Zee voor Mozes.’
Ze knikt en lacht opgelucht.

 

De reis verloopt vlekkeloos.
Aaltje haalt me van de trein, bij haar thuis heeft Wil de tafel al gedekt.
Er ligt een kerstcadeautje op mijn bord, de lunch is verrukkelijk, het gesprek als altijd boeiend en geanimeerd.
’s Middags gaan Aaltje en ik naar de laatste cursusbijeenkomst.
Weer leren we, gretig en graag, over dichten.
Vandaag lezen we een gedicht van de gisteren overleden Jules Deelder.
We krijgen uitgelegd wat zijn gedichten zo bijzonder maakt en oefenen in het schrijven van een eigen Deeldervariant.
Dat valt nog niet mee, Deelder was een ware woordkunstenaar.
We krijgen feedback over onze eerder ingestuurde gedichten en ik geniet, van de complimenten en van de feedback.

 

Om vijf uur zet Aaltje me weer af op het station en begin ik aan de terugreis.  In mijn oortjes klinkt ‘Moving on’ van Leonard Cohen.
In Utrecht stap ik over en ga zitten in een lege coupé.
Mijn voeten stuiten ergens op.
Er ligt een groot kerstboeket, ik pak het, kijk zoekend rond maar zie alleen maar nieuwe reizigers instappen.
Een oudere vrouw komt naast me zitten, ‘Wat hebt u een prachtig boeket!’
Verontschuldigend zeg ik ‘Het is niet van mij, het lag hier toen ik net ging zitten, het is van iemand anders!’
Ze glimlacht, ‘Neem het maar gewoon mee hoor, anders ligt het hier te verpieteren of neemt iemand anders het mee.’
Als ik een half uurtje later op de plaats van bestemming aankom, kijk ik weifelend naar het boeket.
Ze lacht: ‘Doe maar, neem maar mee.’

Ik heb het meegenomen
Vandaag, een week later, staat het nog steeds in volle glorie op tafel en herinnert me aan een onwerkelijke dag, vol tegenstrijdigheden. Onvergetelijk.

 

 

27-12-2019

Drie minuten

Rammelend op zijn laptop, gebaart hij naar het onderzoeksbed: ‘Gaat u maar lekker op bed zitten.’
Het bed zit niet lekker.
‘Hoe gaat het?’
Ik vertel zijn rug hoe het gaat.
Zijn achterhoofd knikt, zijn vingers rammen op de laptop.
Hij mompelt iets.
‘Wat zegt u?’ vraag ik zijn rug.
‘Herhalingsrecept doen en maar weer een uvb-kuur?’
Ik knik.
‘Wat zegt u?’ vraagt zijn rug.
‘Dat is goed’ zeg ik.

 

Zes jaar geleden maakten wij kennis.
Hij vroeg geïnteresseerd naar mijn achtergrond, werk, hobby’s.
Vertelde over zijn opa, de laatste sigarenmaker in Kampen.
Vertelde een mop waar we allebei hartelijk om lachten.
Sprak over zijn promotieonderzoek naar een nieuwe aanpak van psoriasis.
Gaf uitgebreid antwoord op mijn vragen.
Bekeek mijn huid handenwrijvend: ‘Daar gaan we wat aan doen, mevrouw!’
Ik lachte.
Opgelucht.

 

11-12-2019

‘Geliefde edelvrouwe’

Brugklasser was ze, Corderiaan ondanks haar ontbrekende rekenvaardigheden.
Onzekere puber met prille puistjes, die zich zo onopvallend mogelijk bewoog tussen haar klasgenoten, in de klas verankerd op de hoek achterin, verstopt achter haar pony.
‘Lootjestrekken’ had de klassenleraar eind november verordonneerd, ‘lootjes ruilen mag niet en wee je gebeente als je tegen anderen zegt wie je hebt!’
Ze maakte een zwarte piet van gekleurd papier voor een klasgenoot die ze nauwelijks kende en schreef een vriendelijk gedicht bij een chocoladeletter.

 

Op vijf december was het zover, sinterklaasfeest tijdens de vijftig minuten die de les Nederlands duurde. 
In hoog tempo werden de pakjes uitgepakt, gedichten voorgelezen, surprises bewonderd en werd de sint bedankt voor cadeautjes van een paar gulden.
Bijna aan het eind was ze aan de beurt. 
‘Opschieten’ maande de docent.
Haastig scheurde ze het papier van het pakje tot ze een klein stukgelezen dichtbundeltje in haar handen had.
Huh?
‘Opschieten, voorlezen’, drong de docent aan.
Aarzelend begon ze aan het gedicht: ‘Geliefde vrouwe, hierbij mijn stille ode aan u, o wonderschone edelvrouw.’
Geschater schalde door het lokaal.
Ze kleurde felrood tot diep in haar hals.
Gelukkig ging de bel.

 

Vierenvijftig jaar later weet ze nog steeds niet wie het was.

 

5-12-2019

Juf Tonnie

1980
De peuterspeelzaal was niet besteed aan jongste.
Maar, dankzij de enthousiaste verhalen van oudste, wilde hij wel naar de kleuterschool.
Toen ik hem de eerste ochtend ophaalde, vertelde juf Tonnie dat het prima was gegaan. ‘Alleen kringactiviteiten, daar heeft hij niet zoveel zin in.’
‘Dat is niet erg hoor’, suste ze toen ze mijn verbaasde gezicht zag, ‘als wij in de kring zitten, loopt hij een beetje rond en speelt met alles wat hij ziet, ik laat hem maar.’
En, toen ze mijn vragende blik zag: ‘Zeg er maar niks van, het komt wel goed.’

 

Thuis vroeg ik Rik hoe hij het vond op school.
Zijn ogen lichtten op: ‘Mama, daar is zoveel speelgoed! En je mag met zand spelen! Binnen!’
Hij genoot, dat was duidelijk.Toen ik een week later vroeg hoe het ging, vertelde juf Tonnie dat hij af en toe stilletjes in de kring erbij kwam zitten, rond keek, na een paar minuten opstond en door het lokaal wandelde.
‘Ik laat hem maar begaan‘, zei ze vertederd, ‘het is zo’n lief jongetje ’het komt wel goed.’

 

Na een paar weken deed hij mee met alles.
Leve juf Tonnie.

 

2-12-2019

De onderste

Man heeft een vergadering, ik een studiedag.
Zoon zal bij mijn vriendin gaan spelen.
Ze haalt hem op van school en even later geniet hij van limonade en koekjes.
‘Hebben jullie thuis ook koekjes?’
Zoon, een vrolijk spraakzaam manneke, knikt: ‘Ja, gewone koekjes krijgen we elke dag maar er zijn ook hele lekkere, die staan op de bovenste plank van de kast in de keuken, die mogen we niet elke dag.’
Hij aarzelt en vriendin vraagt door:
‘Wat jammer dat je die niet elke dag mag hè? En zelf pakken kan natuurlijk niet als ze zo hoog staan. Of wel?’
Hij knikt, geheimzinnig, ‘Ik kan er wel bij hoor, maar dat weten ze niet.’ 
Hij stopt even, ‘Dat is geheim.’
‘Natuurlijk’, verzekert ze hem, ‘ik zal niks zeggen tegen papa en mama, dit is ons geheimpje.’
Gerustgesteld vertelt hij verder:
‘Nou, ’s morgens als ze nog slapen, dan pak ik een stoel, heel stil hoor, dat ze niks horen. En dan kan ik net die trommel pakken, dan neem ik er een paar, pindakoekjes, die zijn zo lekker!’
‘Nou die zijn zeker lekker. Maar zien ze niet dat er koekjes weg zijn uit de trommel?’
‘Nee hoor’, glundert hij, ‘papa let daar niet op, die pakt zelf ook koekjes als mama het niet ziet.’
‘En mama?’
‘Mama kan het niet zien want ik pak alleen de onderste koekjes!’

 

Vriendin houdt woord, pas vele jaren later, we zijn beiden al oma en zoon is ver in de veertig, vertelt ze dit voorval.
En geniet ik alsnog van dat vindingrijke slimme mannetje van toen.

 

15-10-2019

Oranje, bruin en blootje

Allebei deelden we een zolderkamer in het ouderlijk huis, ik met mijn zus, hij met zijn broer.
Nu, in januari 1973, kijken we verbijsterd om ons heen in ons eerste huis, Tolhuis 43-39, een pas opgeleverde, ons toegewezen huurwoning in de net uit de grond gestampte Nijmeegse wijk Dukenburg.
Gelukkig zijn we, zwanger, pasgetrouwd en arm, in die volgorde.
Hol klinken onze stemmen in de lege, witte ruimtes.

 

Gelukkig worden we geholpen, van alle kanten wordt ons een allegaartje aan zesdehands meubels aangeboden dat we dankbaar accepteren.
Een goed begin, ware het niet dat onze huiskamer door de combinatie van ouwe zooi en witte muren de aanblik krijgt van een uitdragerij.
De goedkoopste oplossing is kwasten en zo kwasten wij ons een oranje/bruin hol: de lange muur wordt oranje, de korte muur bruin.
Prachtig vinden we het!
Mijn vaders reactie: ‘Ik moet hier een zonnebril op’, wordt verzacht door de envelop waarmee zijn woorden vergezeld gaan.
Ha, dat worden de gordijnen.
Een grof geweven ratjetoe van lichtbruin/donkerbruin/oranje/ecru siert de ramen, helemaal hip.

 

De kamerdeur hangen we vol met foto’s, op de oranje muur komen door schoonvader geschilderde stadsgezichten van onze geboorteplaatsen Amersfoort en Zierikzee.

Schoonvader bekijkt peinzend de bruine muur en biedt aan een naaktportret van man en mij te maken, dat zou prachtig uitkomen op die muur.
Preuts provinciaaltje als ik ben, sla ik het af, nu, vijftig jaar later, vind ik dat soms heel even jammer.
De kleine naakttekening van zijn hand van een andere schone dame, door ons liefkozend ‘blootje’ genoemd, komt wel door mijn censuur.
Een jaar genieten we van ons kleurrijke knusse hol in Nijmegen, dan verhuizen we naar Utrecht.
We zijn iets minder arm: op de muren komen bruine kurktegels en jute behang.
Het enige oranje element in onze nieuwe huiskamer worden de kussens op de hippe bielsen bank.
Ze zullen de laatste oranje oprisping zijn, de jaren daarna gaan ook wij mee in grijze, witte, beige en crème interieurgolven.

 

Maar een paar jaar geleden kocht ik op een dag impulsief een vuurrode bank.
En nu lees ik dat roestbruin in interieurs weer helemaal in is.
Vanmorgen heb ik blootje van zolder gehaald en afgestoft.
Ze komt prachtig uit op het textiel behang.

9-6-2016

Het mokken van mijn moeder

Het gebeurde zelden, waarschijnlijk is de herinnering daarom onuitwisbaar.
En dierbaar:
Soms, als ik uit school kom, zwijgt mijn moeder.
Zomaar, ineens.
Breed zit ze in haar stoel, haar wenkbrauwen gefronst.
Haar zwijgen absorbeert de zuurstof in de kamer.
Verstijfd verdwijn ik in mijn boek.
Het niet weten waarom is erger dan het zwijgen zelf.
Het duurt tot mijn vader thuis komt.
Hij kijkt, begrijpt en grijpt in: ‘Ik geloof dat wij even moeten praten.’
Ze gaan naar de zijkamer, de schuifdeuren gaan dicht.
Ik hoor gemurmel.
Het duurt eindeloos.
Dan schuiven de schuifdeuren weer open, mijn moeder lacht en praat weer honderduit.
Net als altijd. 
Gelukkig.

 

13-5-2018