Zie je nou wel

Doezelend draai ik me om.
Dut weer in.
Daar is hij.
Dat is lang geleden.
‘Zeg, ik zei dertig jaar geleden toch al dat je iets moest doen met dat schrijven? Of anders de politiek in? Maar schrijven vind je leuker zie ik. Goed bezig meissie. Nou dat boek nog.’ Zijn stokpaardje.
Ik grinnik. Mannen.
‘Zeg, kom je nou naar beneden, om je gelijk te halen? Heb je niks beters te doen daar?’
Die grijns.
Die knipoog.
Ik krijg het er warm van.
Word wakker.
Jammer.
 
Nog dagen wijkt de glimlach niet van mijn gezicht.

 

15-7-2018

Het schaakbordje

Een jaren vijftig huiskamer: een leunstoel voor mijn vader en een voor mijn moeder, onze plek was aan de grote ronde eettafel.
Mijn vader kan ik uittekenen in zijn stoel, half onderuit gezakt, een grijze ChiefWhipwalm zwevend om zijn hoofd.
Op de vensterbank links van hem liggen slordige stapeltjes post, kranten, en bladen.
Daar bovenop ligt het zakschaakbordje met de rode en witte stukken.
Wij mogen niet aan die stapels en aan het schaakbordje komen, mijn moeder ook niet, ze stoft er omheen.

 

Twee keer per dag wordt er post bezorgd, ’s morgens en ’s middags (echt waar!).
Ik kan net lezen, alles waar letters op staan intrigeert me en daarom vind ik het leuk de post beneden uit de brievenbus te halen en er in te neuzen voor ik het stapeltje aan mijn vader geef.
Elke twee weken zit er tussen de post een briefkaart met op de achterkant hiërogliefen.
Terwijl ik de trappen op loop, probeer Ik ze te ontcijferen maar het lukt niet.
Vervelend vind ik dat want ik zie hoe mijn vaders gewoonlijk wat norse gezicht, oplicht als ik hem de post geef en hij die kaart ziet.
Hij legt de kaart apart, opent eerst de andere post.
Als die is afgehandeld, pakt hij de briefkaart en het schaakbordje.
Eerst staart hij naar de stukken, dan schuift hij het doosje open, haalt er een rood of wit stuk uit of doet er een in.
Nadenkend leunt hij achterover, soms een paar seconden, soms onbegrijpelijk lang.
Dan doet hij een zet, pakt een briefkaart, schrijft zijn zet erop en geeft hem aan mij.
Ik mag hem op de post doen.

 

Jaren intrigeert die ceremonie me.
Ik wil die briefkaart begrijpen.
Ik wil weten waarom schaken zijn gezicht vriendelijker maakt.
Ik wil leren schaken.
Maar hij wil me geen schaken leren want: ‘Meisjes kunnen niet logisch denken.’
Hij leeft allang niet meer maar als ik naar zijn zakschaakspel kijk, zie en ruik ik hem weer. Hoor zijn stem.
En vind ik dat ik best logisch kan denken.

 

29-9-2015

Proef liggen

Ze vragen me het hemd van het lijf:
‘Bent u een rugslaper, of zij, of buik? Slaapt u kort, lang, licht, diep? Op schuim? Op klei? Of op water? Springvering misschien? Slaapt u elektrisch?’
Mijn mond valt open.
Ik heb geen idee.
Ik wil gewoon een lekker bed.
Ze fronsen, wisselen blikken uit.
Dan zegt de een: ‘Dan kunt u beter eerst proef liggen, mevrouw.’

 

Het eerste bed ligt verrukkelijk.
‘Heerlijk, dit bed wil ik hebben’, zeg ik genietend terwijl ik me uitrek.
Weer wisselen ze blikken uit.
Dan: ‘Dit bed is te zacht voor uw formaat, mevrouw.’

 

Zuchtend ga ik door met proef liggen.
Met gesloten ogen, om hun vragende blik te vermijden, lig ik op mijn zij, rol op mijn rug en draai weer terug.
De deinende variant maakt me zeeziek.
De puur natuurversie kriebelt.
De volgende verspreidt een doordringende kilte in mijn botten. Dat klopt, zeggen ze, het duurt even voor de matras lichaamswarmte opneemt.
Schielijk schiet ik overeind, ik wil een warm bed.
Op naar het volgende.

 

Dat bed is hard, wat heet, dit is een plank.
Mijn rug scheldt me uit.
Mijn schouders verkrampen.
Met mijn ogen dicht lig ik en besef: dit bed voelt als een doodskist.

 

Kreunend krabbel ik overeind.
Met verwachtingsvolle blikken vragen ze: ‘En mevrouw, een keus gemaakt?’
Ik knik: ‘Ja, in mijn kist wil ik die eerste.’

 

14-12-2018

Deja vu

Zoon is er.
Hij repareert stopcontacten, ontlucht de cv, hangt gordijnrails op.
We gaan op stap voor een nieuw bed voor mij.
Staan in de file.
Praten over auto’s, schrijven, relaties, perfectionisme.
’s Avonds gaat hij stappen met een vriend.

 

Als ik aan het eind van de avond me omdraai in bed, haalt de tijd me in.
Doezelen, dutten, overeind schieten, als vanouds wisselen ze elkaar af.
De oude tweestrijd herleeft: ‘Is hij er nou nog niet, trut ga slapen, ja maar wat als …’
Klaarwakker kijk ik uiteindelijk om zes uur voorzichtig om het hoekje.
Zie een man van vijfenveertig in diepe slaap.

 

Geen deur piepte.
Geen traptree kraakte.
Geen kuchje klonk.  
Hij kan het nog steeds.
Geluidloos binnenkomen.

 

2-12-2018

Aftellen

Tientallen jaren werkte ze met plezier, met hart en ziel.
Wanneer het begon, kon ze achteraf niet zeggen, het sloop er langzaam in.
Het verstarren als de telefoon ging.
Aarzelen met opnemen.
Wachten tot het rinkelen stopte.
Hopen dat er niets werd ingesproken.
De zucht als de beller aanhield.
Als ze opnam, overwon de jarenlang ingesleten modus van opgewekte doortastendheid.
Luisteren, meeleven, troosten, het was haar tweede natuur geworden.
Wanneer de hoofdpijn erbij was gekomen, wist ze ook niet precies.
Eerst voelde het alsof puistjes werden leeggedrukt op haar achterhoofd.
Later alsof een voor een haar hoofdharen werden uitgetrokken.
De pijn schrijnde haar schedel, nestelde zich boven haar ogen.
In het begin incidenteel, tijdens een vergadering, als ze een intake deed, een functioneringsgesprek voerde.
Nog lange tijd verdween de pijn op weg naar huis maar gaandeweg bleef hij. Vergezelde haar als ze naar bed ging, was er als ze steeds vaker wakker lag, stond op met haar.

 

Op een dag begreep ze wat de hoofdpijn betekende: vierenveertig jaren werken in de zorg eisten hun tol.
Haar lijf was vol, haar geest overvol.
Niets kon er meer bij. Ze was op.
Maar ze moest nog acht jaar.

 

De opmerkzame zoon stelde de vraag die haar wanhoop doorbrak: ‘Acht jaar, weet je dat zeker?’
Samen onderzochten ze de mogelijkheden en ontdekten dat het kon: eerder stoppen.
De immense opluchting en blijheid die haar doortrokken, verjaagden de hoofdpijn.

 

Ze telde: verlofuren, overuren, levensloopuren.
Rekende.
Steeds kwam er dezelfde datum uit: 1 mei volgend jaar.
Dat werd de dag, besloot ze en schreef op de scheurkalender naast haar stoel: 357.
’s Avonds trok ze langzaam en weloverwogen het blaadje los, verscheurde het in ontelbare snippers, gooide ze in de papierbak en keek glimlachend hoe ze naar beneden dwarrelden.
Schreef toen op het volgende kalenderblad het nieuwe getal: 356.
Elke dag een nieuw getal, 355, 354, 353 …

 

Op 30 april 2014 hield ze een aansteker bij het afgescheurde blad, waarop 1 stond. Het ging in vlammen op.
Nog maanden daarna schreef ze elke dag een 0 op het kalenderblad.
Met een smiley. 

 

27-11-2018
Naar aanleiding van Schrijven OnLine schrijfopdracht # 221: schrijf een verhaal waarin een scheurkalender een rol speelt

Boodschap

In een stijf gestreken witte doktersjas strooide hij met begrippen als met pepernoten: reumatoïde artritis, chronisch, progressief, goudinjecties, Prednison.
Geïmponeerd en niet begrijpend staarden ze hem aan, met open mond.

 

De coassistent, in een gekreukelde witte jas boven een vale spijkerbroek, pakte het anders aan:
‘Heeft u kinderen?’
‘Ja, twee jongetjes.’
‘Fijn, jongens, dan kunnen zij later uw rolstoel duwen.’

 

Hoewel ze deze boodschap wel begrepen, staarden ze ook hem met open mond aan.

 

15-1-2018

Schoenen in de gang

Gisteren klopten ze aan, ik liet ze binnen.
Nu staan ze in mijn gang.
Schoenen.
Hele grote.
Ze vertellen verhalen over ver en vreemd en veel te veel.
Over gestoten neuzen, gebroken hakken, gaten in zolen, verloren veters.

 

Ik luister, troost met macaroni, grapjes en wat wijze woorden.
Geef ze een bed, een bad, een borstel en wat schoensmeer.
En een zetje: poets jezelf tot je weer glimt en glanst als nieuw.
Je kunt het.

 

Er staan schoenen in mijn gang.
Hele grote.

 

6 -11-2018
 

WC-renovatie

De jonge man stelt zich vriendelijk voor, veegt nauwkeurig zijn voeten, drapeert zijn jas op een hangertje, trekt een kraakheldere overall aan.
Zorgvuldig stalt hij hamers, beitels, boren en grofvuilzakken uit.
Koffie?
Alstublieft, met alles graag.
Hij roert zijn koffie, legt het lepeltje op het schoteltje, drinkt. ‘Dankuwel mevrouw, hij is lekker.’
Hij vraagt waar het water afgesloten kan worden, opent het luik, vraagt of ik nog water nodig heb, sluit dan de waterkraan.
Ik vraag waarom?
‘Alleen maar voor het geval ik een waterbuis raak.’
‘Is u dat wel eens gebeurd?’
‘Nee mevrouw, in vijf jaar nog nooit, ik doe het voor de zekerheid, als ik toch een verkeerde leiding raak, moet ik het water direct kunnen afsluiten, begrijpt u.’
Ik begrijp het.
Hij pakt hamers, beitels, boren, vuilniszakken, zegt ‘Niet schrikken mevrouw’, stapt in de wc, sluit de deur.

 

Snerpen.
Krijsen.
Dreunen.
Het huis schudt.
Servies rammelt.
De klok valt van de muur, mijn laptop van mijn schoot.

 

Na een eeuwigheid gaat de wc-deur open.
Een donkergrijze vuilbestofte zombie draagt zakken vol puin van muur- en vloertegels naar buiten.
Hij kijkt intens gelukkig.

 

20-10-2018

Ga niet op de bank zitten

Als de liefde van je leven is gestorven, omhelzen mensen je vaker en warmer, merkt ze verwonderd op.
Ook de collega die zijn bureauspullen brengt, houdt haar even stevig vast voor hij gaat zitten.
Ze schenkt koffie in en kruipt in haar hoekje op de bank.
Ze praten, hij vraagt hoe het gaat, ze mist hem zeker erg?
Blij met zijn begrip, vertelt ze over de lege stilte in huis.
Hij knikt, komt naast haar zitten.
Slaat een arm om haar heen.
‘En seks mis je natuurlijk ook hè? Je bent vast veel te kort gekomen de laatste tijd.’

 

3-10-2018

Geuren van geluk

Oom oogst sperziebonen, snijbonen, penen, kroten in de moestuin.
Met emmers vol komt hij de keuken in.
‘Alsjeblieft, ons wintervoer,’ zegt hij.
Ik help tante met schillen, doppen, afhalen.
Ze kookt de groenten in grote pannen.
De deksels klepperen, de geur van kokende groente vult de warme keuken.
In de grootste pan kookt ze weckpotten en deksels.
Daarna vult ze ze met de gekookte groenten, een zorgvuldig werkje want ze moeten zo steriel mogelijk blijven.
Ze sluit ze en zet ze op de planken in de kelder bij de rijen weckpotten die wachten op de winter.
Ze ruikt naar zweet en odeklonje.
Ze vertelt verhalen over mensen die ik niet ken.
Ineens stopt ze, zegt: ‘Dat zijn grotemensenzaken, daar ben je nog veel te klein voor.’
‘Maar ik ben al heel groot’, zeg ik.
Ik weet niet waarom ze lacht maar het klinkt zo lief dat ik vanzelf meelach.
‘Ga maar bramen plukken’, zegt ze, ‘maar niet te veel eten hoor, dan krijg je buikpijn.’
In de tuin pluk ik handen vol bramen, nooit raken ze op.
Mijn armen en handen, geschramd door de braamtakken, zien rood van het bramensap, ze ruiken zwartzoet.

 

Tante overleed, oom verhuisde naar een seniorenwoning met uitzicht op zijn vorige huis.
Hij maakt vruchtenbowl voor me, net als vroeger tante deed, ‘die bramen zijn van Albert Heijn.’
Genietend lepel ik de herinnering, kijkend naar het oude huis.
De nieuwe bewoners hebben het onherkenbaar verbouwd en de grote moestuin betegeld.
Het geeft niet.
De geur van kokende groente in een warme keuken, van bramenzoet, van tantes odeklonjelach, ze hebben zich onuitwisbaar in me geëtst.
 
geschreven in het kader van een schrijfopdracht: schrijf een verhaal waarin geuren een grote rol spelen
10-10-2018