Angst op aarde

Op een boulevard langs zee dendert een
vrachtwagen voorbij, rebellerende militairen
vuren Angst af dat als onkruid doorwoekert.

 

Angst welt op uit afvoeren van
gootstenen en wc’s, weeft haar web
van wantrouwen tussen mensen:
‘Wat moet je van me, blijf van me af.’
Angst kleurt kijken, wist liefde om niet.

 

Er zijn plaatsen, een paar waar
kinderen Angst niet kennen, hem  
onbevangen vragen ‘Kom je
buiten spelen?’ hun speelgoed delen.

 

Maar als Angst ook hen raakt, ontvlamt
hun woede laden ze het magazijn van hun
speelgoedgeweer met kogels van afweer
en schieten. Op alles wat hen beweegt.

 

juli 2016
na de aanslag in Nice op 14-7-2016

Tunnelvisies in elfjes

Neonlicht
penetrante pislucht
hol galmende wanden
klamme kilte veroorzaakt kippenvel
Adembenemend

 

Wantrouwen   
misvormde angst
voor machteloos toekijken
maakt blind voor blijheid
Troostloos

 

Vertrouwen  
leidt zacht
naar liefdevol licht
dat op je wacht
Verlossing

 

5-2017
Een elfje is een compacte dichtvorm, die bestaat uit elf woorden: de eerste regel: een woord, de tweede regel: twee woorden, de derde regel: drie woorden, de vierde regel: vier woorden. De vijfde regel bestaat uit een woord dat het gedicht samenvat
 

Buitentijd

Wenkbrauwen fronsen, stemmen spuwen
woorden vliegen als opgejaagd schuim
in de branding. Ik sluit me als een oester,
los op in de onderstroom, laat me drijven
naar de kustlijn waar de vloed is uitgeraasd
maar eb aarzelt en tijd buitenspel staat.

 

Zelfs de wind wacht, lucht en zee spiegelen
elkaar, hemel en aarde zijn inwisselbaar. Hier
ben ik thuis, worden woorden parels en
angsten gesust. Als de tijd zijn loop hervat,
trekt de wind aan, voert me mee. Wijst nieuwe wegen.

 

 
 
12-2020
Gedicht naar aanleiding van de les over Estelle Boelsma in de cursus Poëzie voor gevorderden en de zin: ‘Ik ben buiten de tijd gaan leven en er vanuit het midden deel van gaan uitmaken’ uit haar gedicht: ‘z.t.’
 

Verdriet

Een jaar was ik zwaar zwanger van haar, toen
werd ze geboren en bleef. De eerste jaren
een dag- en nacht aandacht eisende
dwingeland die zeurde, gilde, dreinde. Ik sloot
haar op in mijn donkerste kast en gooide de sleutel
weg, woest brak ze uit en klampte zich aan me
vast, nam mijn leven over. Tot ik me overgaf, kom
dan maar, en voor haar een plek maakte in mij waar
we langzaam leerden om te luisteren naar elkaar.

 

Door de jaren vergroeiden we, werden dierbare
huisgenoten. Verdriet is een puber nu, soms
aandoenlijk lief, soms tergend wreed en
brutaal, dan spreek ik haar toe en tegen en
binden we beiden in. Ze maakt zich los nu, zoals
pubers doen, soms, steeds vaker, verdwijnt
ze een nacht, dagen, een maand. Ik mis haar
niet, ik kan goed zonder haar want ik weet dat
ze weerkomt. We zijn van elkaar.

 

 
8-9-2016

Grijs

‘zijn aarde en hemel inwisselbaar’: dezelfde foto, rechts op z’n kop

 

Stammen steken stakerig af tegen de
grauwe achtergrond. De wind is gaan liggen.
Gisteren is in mist verdwenen, morgen is
onzichtbaar in de nevelige verte.

 

Alleen hier, op deze stille plek in het bos,
heerst helderheid, spiegelen water en lucht
elkaar, zijn aarde en hemel inwisselbaar.

 

Mijn adem blaast wolkjes in de kille
lucht, druppeltjes glijden over mijn
wangen. Hoe kun je houden van vandaag?

 

10-12-2020

Pinksternakel

Een gedicht, samengesteld uit krantenkoppen uit de Volkskrant en Trouw van 27-11-20

 

Gruwelverhalen als enige houvast, soms
ronduit smakeloos: schietende kerstman
verdwaalt, helse pakjesavonden, bloedbad dreigt.
Opdat we niet vergeten: doe het rustig aan met de horror.

 

Hoe begrens je een levenswens? Gegrepen
door de hand van God? Rafelrandjes bijwerken,
is dat niet gewoon doormodderen? Sleutelen aan
je baby? Hij leefde langer dan gedacht, korter
dan gehoopt. Gedood door de tijdgeest.

 

Gelukkig zijn gesprekken vaak één lange
herhaling van zetten, van koekelekoek en
uilengekras en vergeef me,
ik was een eikel.

 

Je moet eerlijk zijn: dit nooit weer. Als je snel
wilt, ga alleen, als je ver wilt, ga samen.
Snap het verschil tussen wat echt is
en wat echt lijkt.

 

28-11-2020

Het huis in mij

Het huis in mij heeft muren waar meeuwen door
krijsen en babygehuil en soms een fanfareconcert.
Muren met orgelklanken die verstommen als ik
de organist zoek; mijn vader zwijgt onvindbaar.

 

Het huis in mij is een doolhof, ik verdwaal in lange gangen
loop lukraak kamers in. In de dampende keuken geef ik mijn
moeder druipende luiers aan, ze draait ze zwetend door de wringer,
ze zucht, ziet me niet.

 

Het huis in mij heeft een straflokaal waar genade zelden
telt, ik mag pas weg als ik heb afgedroogd of de stelling van Pythagoras
kan toepassen én de manshoge ramen heb gezeemd waarachter
de wereld steeds opnieuw beslaat.

 

Het huis in mij heeft een hemelfiliaal; oma werpt kushandjes,
tante lacht: ben je daar kind? buurman biedt een borrel aan. Ik droom
verdriet de hemel in, zoek de liefste en vind mezelf, proost met
Angst en hoor stormwind bulderen. Geen kaars dooft want

 

het huis in mij staat fier op de vaste rots van mijn behoud, het
verwacht de wind. En áls de kaars dooft, weet ik vuur te vinden:
ik ken mijn labyrint, zie het liefste, koester het kleinste, weet
waar de tent ligt en hoe hem op te zetten. En dat dit het is.

 

18-9-2020
Dichtopdracht voor de poëzieles over Maud Vanhauwaert

Liever hier

Ik volg het klinkerpad, dwaal af, stamel
tegen stenen tot zinnen zich vormen,
woorden klinken tot boven de kruinen
van oude olmen, losgezongen van hier

 

van vandaag. Vader vriend geliefde lopen
mee in mij, murmelen in de lentebries, ik
teken hun contouren in novembermist. Hoog
waait mijn hunkeren in het roodgeel
 
dansend herfstblad. Ze roepen: ‘kom, kom
hier, hier bij ons.’ Mijn armen reiken naar
winterse wolken, maar mijn voeten staan
gekleefd op de kasseien. Ik volg het klinkerpad

 

het klinkt in mij als jij en jij
en jij

 

 

31-10-2020
Dichtopdracht behorend bij de poëzieles over Cees Nooteboom

Burn-out blues

Wanneer verdween gisteren uit beeld
werd morgen een zwaard van Damocles
veranderde sergeant Agenda in een generaal?
Wanneer werd leven wankelen boven
ravijnen, de top nooit binnen handbereik,

 

werden dagen jongleren met afspraken, marchanderen
met valse verwachtingen, wanneer raakten
grip en geheugen verstrikt achter een
gemetselde glimlach, werden waarschuwingen
weggewuifd met loze beloften: morgen zal ik …

 

wanneer raakten de vergeet-me-nietjes van
voorheen verloren, werden de wijze woorden van
de witte berk niet meer gehoord, de lach van de lavendel
genegeerd? Wanneer spatte pijn uit poriën, stroomden

 

tranen onophoudelijk, weigerde bondgenoot brein
dienst? Wanneer werd het stil, was er geen taal
voor chaos, voor radeloos wachten op beter,
op het zien van de wenkende berk, het zingen
van de zonnebloem, de lach van de lavendel.

 

 

23-2-20
geschreven in het kader van de poëzie les over Antjie Krog

Vragenzee

Zou de zee zich wel eens vragen
            ik verlicht zorgen maar wie wil mij ooit dragen?
Zou de branding wel eens steigeren
            alle verdriet en eenzaamheid stug weigeren?
Zou het strand het wel eens zat zijn
            die zwijmelende geliefden in de maneschijn?
Zouden golven wel eens schateren van plezier
            om al die malle mensen hier?
Zouden schelpen zich wel eens storen
            aan wat ze horen in mensenoren?
Zouden kwallen wel eens warm worden bemind
            door een aandachtig mensenkind?

 

 
28-10-2016