Maandagmiddag om vier uur zie ik felle lichtflitsen.
Ze versmelten tot een oplichtend tapijt dat zeer doet aan mijn ogen.
De uren daarna borrelen er uit het lichttapijt vlekjes in schitterende schakeringen lila, roze en paars, zacht zweven ze heen en weer.
In de loop van de nacht ontstaat een zinderend feest: de flitsen gaan uit hun dak, de vlekjes dansen steeds wilder rond.
Uitbundig vermeerderen ze zich.
In het feestgedruis ploppen soms zwarte vierkantjes op, cijfers, hiëroglyfen.
Ik grijp ze maar steeds ontsnappen ze.
‘Dat klinkt best wel stuk’, zegt zoon, ‘dat wordt een nieuwe, wil je weer een Samsung?’