Broek

Het is een warme lentedag, ik loop in het polderbos.
Een kleine gekreukelde oude man komt aanfietsen.
Ik ben al oma maar hij zou mijn opa kunnen zijn.
Onhandig stapt hij af en zet zijn fiets tegen een boom.
Begint dan zijn fietsbroek naar beneden te trekken, wankelt, valt om, sjort liggend op zijn linkerkant verder aan de pijpen tot die vastgedraaid zitten om zijn enkels.
‘Heeft u hulp nodig?’ vraag ik.  
‘Die regenbroek moet uit, die moest ik aan van mijn vrouw, reuma weet u wel, maar hij is veel te warm.’
Machteloos trekken zijn vergroeide handen aan de onwillige broekspijpen.
Ik hurk voor hem, draai voorzichtig de broekspijpen los maar krijg ze niet over zijn schoenen en kijk om me heen.
Een man die zijn hond uitlaat, houdt zijn pas in en vraagt of hij iets kan doen.
De oude man wijst naar zijn enkels en hijgt: ‘Uit, uit.’
De hondenbezitter hurkt naast me en trekt de verknoopte veters los van de schoenen van de oude man, samen trekken we de regenbroek uit, de schoenen weer aan en hijsen tussen ons in een senior omhoog in een strak zwart wielrennersbroekje.

 

Hij bedankt ons vriendelijk, wankelt naar zijn fiets en frommelt zijn regenbroek in een fietstas.
‘Redt u het zo? Moet u nog ver?’  vraag ik.
‘Dank u wel mevrouw, ik red het best, ik heb maar vijfentwintig kilometer gedaan vanmorgen, had u me vroeger moeten zien, toen fietste ik zo honderdvijftig kilometer op een dag. De vorige keer belden ze hier een ambulance maar dat was helemaal niet nodig, ik woon maar vijf minuten hiervandaan.’
Hij klimt op zijn fiets en rijdt slingerend weg.

 

Twijfelend kijk ik hem na, de vorige keer???
De man met de hond schudt zijn hoofd, grinnikt en zegt: ‘Daar gaat ons voorland, mevrouw.’

 

6-6-2021

Kapsones

Bolle wolken die zich spiegelen in plassen, openspringende narcissenknoppen, uitbottende bomen, lichte lentewind, zachte zon.
Pas als hij zijn fiets met steunwielen draait, terug fietst, pal voor me afstapt en naast me gaat zitten op het bankje, schrik ik op.

 

Een grijzende man met een kinderlijk hoofd en verbaasde ogen kijkt me ernstig aan: ‘Heb jij kapsones? Ik woon daaro met Loes en Frans en Willem en ik fiets hier elke dag een rondje en zeg hoi tegen iedereen en dan kijk ik wie ook hoi zegt, waarom zeg jij geen hoi, heb jij kapsones?’

 

Hij luistert, zijn ogen strak in de mijne zonder te knipperen, naar mijn sorry over de wolken en de narcissen en de bomen en de wind en de zon.
Hij denkt even na, knikt dan begrijpend: ‘Ja, dan zag jij mij niet want jij keek naar al die andere dingen. Maar de volgende keer wel hoi zeggen hoor.’
Dat beloof ik.

 

14-4-2021

Plamuur

Pratend plamuurt hij gaten dicht, saust het plafond, knipt behangbanen, smeert ze in, plakt ze lijnrecht op de muren, schildert en passant een kast, hangt luxaflex op, legt en snijdt vloerbedekking.
Dagen lang hoor ik bij de koffie fragmenten van zijn leven:
Na school niet spelen maar helpen in de zaak.
Ziek in bed liggen in een leeg huis, zijn ouders waren op de zaak.
Zijn eigen kostje koken.
Vakanties kende hij niet: een gesloten zaak verliest klanten.
Eenmaal volwassen nam hij de zaak over.
Vanzelfsprekend, vond hij.
Maar hij wilde geen kinderen: zo’n leven mag je kinderen niet aandoen.

 

Hoogzomer is hij klaar.
Tevreden nemen we afscheid.
Ik vraag of hij nu wel op vakantie gaat.
Hij schudt zijn hoofd, dat gaat niet want zijn oude zieke poes kwijnt weg als zijn vrouw en hij er niet zijn, hij weigert eten en medicijnen van anderen.
‘Ik blijf met liefde thuis voor hem.’

 

11-3-2018      

Zonde

‘Ze is nou op de helft van die chemo en ze is er zo ziek van maar ze zeggen dat het aanslaat dus daar doe je het voor, ja toch, maar kotsen dat ze doet en pijn, pijn, je wil niet weten hoeveel pijn ze heeft en nou een zonde ook nog, zo kort genoeg?’
‘Ja, is goed zo, maar hoezo zonde, welke zonde?’
‘Nou, gisteren kreeg ze die zonde, erg hè, even je nek opscheren?’
‘Doe maar, maar wat voor zonde dan?’
‘Nou voor d’r eten, ze at niet meer zei ik toch, nog wat lak erin?’

 

18-11-2020

Wie?

Het klikte meteen toen we kennismaakten.
Tussen het sporten door en in de pauzes praatten en lachten we honderduit, alsof we elkaar al jaren kenden. 
‘Ik wil langer met je praten,’ zei ze.
Ik nodigde haar uit.
Op een middag kwam ze en praatten we uren, bij thee en chocola.
Over werk, leven, liefdes, sporten, verlies.

 

Een paar weken later kom ik haar tegen, lopend in de polder.
Blij haar te zien, lach ik: ‘Hoi Emma, hoe gaat het?’
Strek mijn armen maar hou in als ik haar ogen zie.
Ze kijkt verward, haar wenkbrauwen omhoog, vraagt ze aarzelend: ‘Ken ik u? Hebben wij elkaar eerder gezien?’
Mijn wenkbrauwen rijzen zo mogelijk nog hoger dan de hare: wat gebeurt hier?
Ze maakt geen grap, dat zie ik aan haar ongelukkige blik.
Ik doe nog een poging, ‘Ik ben Iris, je was vorige week een middag bij me, weet je nog, we hebben zo leuk gepraat met elkaar?’
Ze staart me aan.
Zwijgt, probeert zichtbaar uit alle macht het zich te herinneren.
Het lukt niet.

 

We delen niet de herinnering aan onze vorige ontmoeting, wel de verbijstering van dit ogenblik.
‘Het is echt waar hè’, vraagt ze onzeker.
Ik knik.
‘Ik ben het kwijt’, zegt ze.
Weer knik ik.

 

Af en toe komen we elkaar tegen in het dorp.
Ik zie aan haar ogen dat ze me niet herkent.
Maar altijd groet ik haar, zeg wie ik ben, negeer haar verbijsterde blik en maak een praatje tot haar gezicht opklaart en ze net zo lacht als op die middag bij mij.

 

31-12-2018

Wat zei ze?

Ze zitten tegenover me in de metro.
Hij klemt een tas in zijn armen waaruit een Legodoos steekt.
Ik glimlach, dit is een overbekend, zij het gedateerd tafereel voor me.
Glunderend vertelt hij me dat hij straks thuis meteen de helikopter gaat bouwen.
Eerst natuurlijk volgens de bijgevoegde bouwtekening.
Daarna komt het leukste: kijken wat er anders en mooier kan, aan de vleugels misschien of bij het onderstel.
Hij glimt al bij het vooruitzicht.

 

Ook zij stappen bij de volgende metrohalte uit.
Bij de bushalte zie ik ze weer.
Terwijl we wachten op de bus, schreeuwen een eindje verderop een stel opgeschoten jongens naar elkaar.
Een vechtpartij ontstaat.

 

Het jongetje schrikt, grijpt haar arm, ‘Mama ik ben bang’ hoor ik hem zeggen.
Ze bukt, aait zijn hoofd, fluistert iets in zijn oor.
Zijn gezicht klaart op, lachend stappen ze hand in hand de bus in.

 

Ik wou dat ik hem was.

 

11-2018

Koof

De loodgieter, de elektricien en de tegelzetter zijn vertrokken.
De timmerman bouwt nog even een koof om de nieuwe meterkast.
Komt dan binnen: ‘Gefikst, mevrouw.’
Hij wacht, zijn gezicht hoopvol.
Ik zet weer koffie.
Hij drinkt genietend, kijkt rond, vraagt naar de foto’s aan de muur.
Vertelt trots over zijn tweeling: ‘Jaren op gewacht, na zeven IVF-pogingen was het raak.’ 
Ze hebben dyslexie, dyscalculie en ADHD.
Zijn gezicht glanst, zijn ogen stralen terwijl hij vertelt.
Als hij weg is, zie ik rond de koof verfvlekken op de grond en zaagsel tot aan het plafond.
En de buitenbel doet het niet meer.
Maar de koof is klaar.

 

26-11-2019

Eva

Ik bemachtig de laatste zitplaats.
Bij de volgende halte stapt een vrouw in, kijkt zoekend rond, blijft dan naast me staan in het gangpad.
Ik herken haar.
Als de bus optrekt, dreunt ze  tegen mijn schouder.
Ik groet, ‘Hallo Eva.’
Ze monstert me van top tot teen, fronst: ‘Ellen? Was jij niet die stagiaire in het vrouwenhuis?’
Ik knik.
‘O ja’, zegt ze luid, ‘nou weet ik het weer, jij had zo’n leuke man, hoe is het met hem?’
Mensen kijken naar ons.
‘Hij is overleden’ fluister ik.
‘Wat zeg je?’
Ik herhaal mijn woorden, iets luider.
Ze fronst weer, ‘Wanneer dan?’
‘Tien jaar geleden.’
‘Wat had hij?’
Ik doorsta haar vermorzelende blik en zwijg.
Dat  houdt haar niet tegen: ‘Waarom wist ik dat niet, dat hij dood is?’
Mijn stem schiet omhoog, ‘het stond echt in alle plaatselijke kranten, hoor.’

 

Ik herinner me weer haarfijn waarom ik haar in het vrouwenhuis altijd ontweek.

 

9-12-2016
 

Bestemming

Een herinnering aan een coronavrije treinreis:

 

In Utrecht stappen ze in: een moeder met aan elke hand een kleuter.
Ze plant ze op de bank tegenover haar.
Zwijgend en grondig inspecteren ze mij en de andere reizigers.
Vervolgens tellen ze alle koeien, kerktorens en windmolens die langs het raam voorbij vliegen.

 

Als dat klaar is, peinzen ze over treinen:
‘Mama, deze trein gaat naar opa, waar gaan de andere treinen naartoe?’ 
‘Treinen komen overal’, zegt mama.
‘Echt overal?’
‘Ja, zeg maar, waar willen jullie naar toe?’
Het meisje weet het meteen: ‘Naar Amerika!’
Ze aarzelt: ‘Of naar Scheveningen!’
Haar broertje denkt na, zijn wenkbrauwen gefronst.
Dan weet hij het: ‘Naar het paradijs, kan dat ook?’

 

 

9-5-2018

 

Yoga

Yoga, al jaren kalmeert het mijn geest en versoepelt mijn lichaam.
Behalve toen, een warme juni avond een paar jaar geleden:

 

Vlak voor we beginnen, ik lig al op mijn matje, stuift er een nieuweling naar binnen.
Hij installeert zich op het enige lege matje.
Naast mij.
Geduldig wacht iedereen tot hij ook klaar is om te beginnen.
Ondertussen ontspint zich een gesprek over de ramadan, die in die dagen plaats vindt.

 

Iemand maakt zich zorgen: ‘In deze hitte achttien uur niet eten en drinken, is dat niet ongezond?’
De yogadocente valt haar bij, haar lijkt de kans op uitdroging in deze warme dagen reëel.
Naast me, ondertussen ook uitgestrekt op zijn matje, reageert de nieuwe: ‘Ach wat, gevaarlijk, ze doen het toch zelf? En trouwens, wat dan nog als er een paar doodgaan?’

 

Van ontspanning kwam niks meer.

 

 

20-7-2017