Over schrijven en over Aaltje

Tien jaar geleden blader ik door Facebook, stuit op een oproep voor een ‘schrijftiendaagse’ en meld me, nogal ongebruikelijk voor mij, in een opwelling aan.
Elke dag krijg ik een schrijfopdracht en elke dag denk ik: nah nee, dit is niks voor mij en ga wat anders doen.
Maar hoe wonderlijk: later op die dag glijdt er vanzelf een idee in me, borduurt mijn brein erop door en schrijf ik het toch maar op.
Als ik het overlees, vind ik het niks maar moet er tegelijk om lachen.
En plaats het toch.

 

Na die schrijftiendaagse heb ik tien teksten die ik eerst voor mezelf hou maar dan toch aan jongste laat lezen.
Tot mijn verrassing vindt hij ze geweldig.
Een paar weken later start Margreet Schouwenaar, die ook de schrijftiendaagse organiseerde, een project ‘365 dagen schrijven.’
Ik aarzel: dat kan ik vast niet en elke dag is veel te veel en ik wil niet elke dag iets moeten en waar haal je elke dag inspiratie vandaan dat lukt vast niet.

 

Dat gepieker duurt een dag en dan meld ik me aan.
Vanaf dag 2 krijg ik elke dag een schrijfopdracht en tot mijn eigen verbazing rolt er, net als bij de tiendaagse, altijd weer een tekst uit mij.
In die 364 dagen leer ik schrijven, maar vooral ook: proberen, durven, doen, grenzen loslaten, mijn fantasie de vrije loop laten.
En dat je overal, écht overal over kunt schrijven.
Ik plaats mijn teksten in de Facebookgroep ‘365 dagen schrijven’ en lees nieuwsgierig de teksten van de medeschrijvers.
Ik blijk met mijn 364 teksten een volhouder maar: er is iemand die vanaf dag één meedoet: Aaltje!
Een paar maanden later, nu tien jaar geleden, ontmoet ik haar bij een schrijfcursus van Margreet.
Ik weet nog als de dag van gisteren hoe ik haar zie en meteen denk: ja natuurlijk!
Want Aaltje is wat ze schrijft.
En schildert en tekent en fluit en dicht.
Zo begonnen wij en vandaag, 20 mei, wordt Aaltje 90.
En schreef ik dit gedicht voor haar:

 

 

Voor Aaltje

 

Vijf woorden plukken wij van bladzijden en
smeden ze tot dappere gedichten, diep en
dromerig, hard en schrijnend, hilarisch of
warm en teder. Laat ons maar gaan en we
dichten het leven lichter en de wereld zachter

 

We stippen aan wat zwaar is leggen bloot wat
waar is maar onzegbaar oogt, wat luchtig of
vluchtig lijkt en altijd golft liefde rond de zinnen.
Laten we, als we elkaar weinig zien, in hart en ziel
toch samen zijn en hopen op ooit weer ergens

 

Diagnoses en praktische bezwaren vertragen
onze trein maar ik koester je in gedachten en
gedichten en fluister: laten we zacht zijn voor
elkander en kijken naar wat wél kan. Zo
blijven we dichter bij elkaar. En dichter

 

20-5-2025

Mee leven

Ik vind een plekje in de wachtkamer en kijk om me heen.
Het is eind november 2024 en twintig jaar geleden dat ik hier was.
De dokter komt me halen, in haar spreekkamer stelt ze zich voor en komt meteen ter zake: ‘U heeft rugklachten?’
Terwijl ik summier mijn klachten beschrijf, rammelt ze op haar toetsenbord, af en toe knikkend naar het scherm.
‘Kleedt u maar uit en gaat u zitten op de rand van het bed.’
Als ik daar zit, weekt ze zich los van haar laptop en onderzoekt mijn benen en onderrug, ondertussen in mitrailleurtempo vragen op me afvurend.
Ik merk op dat mijn linkerkniereflex ontbreekt.
Ze reageert niet, vraagt: ‘Welk cijfer geeft u de pijn?’
Ik weifel maar stel vast dat het nu toch wel een 7 is.
Haar gezicht blijft onbewogen, ze wenkt:  ‘kleedt u zich maar weer aan’ en keert terug naar haar laptop.
Moeizaam kleed ik me aan, wankel van de rand van het bed in de rolstoel en wacht af.
De stilte duurt tot ze, zonder van het scherm op te kijken, mompelt: ‘doorgaan met paracetamol, ibuprofen en maagbeschermers erbij.’
Uit de stilte die volgt, begrijp ik dat het consult voorbij is.
Botsend tegen haar bureau en de muur, manoeuvreer ik mijn rolstoel naar de deur.
Aarzel even, kijkend naar haar rug, vraag dan toch: ‘Wilt u alstublieft even de deur open doen, dat lukt me zo niet.’
Zwijgend staat ze op, opent de deur en groet: ‘fijne dag nog.’
Fijne dag?!

 

Als ik weer thuis ben, realiseer ik me: ze heeft me niet een keer aangekeken.
De dagen daarna verergeren mijn klachten snel, ik raak rolstoelafhankelijk.
Ondanks de snel toenemende pijn regel ik zelf de meeste verwijzingen, onderzoeksafspraken en hulpmiddelen.
Mijn telefoonrekening bereikt een ongekende hoogte.
Schatten om mij heen zorgen voor boodschappen, was, vervoer, aandacht en afleiding, begeleiden me naar specialisten en ziekenhuizen.
Unaniem meelevend, vriendelijk en zorgzaam.

 

De eerste keer dat ik dat besef is als ik de praktijk voor fysiotherapie bel, een dag of tien na het consult bij de huisarts.
Een vriendelijke stem luistert, laat me uitpraten, vraagt door: ‘Wat naar voor u, ik hoor gewoon aan uw stem dat u pijn heeft, redt u het wel, wat heeft u nodig, wat kunnen wij voor u doen?’
Ik schiet vol, hakkel iets, val stil.
Bezorgd vraagt ze of ze iets verkeerds heeft gezegd?
Ik slik, haal diep adem en vertel: ‘Nee, juist niet! Maar u leeft met me mee en u denkt mee, net als alle andere schatten met wie ik in deze nare tijd te maken krijg. En nou snap ik ineens wat ik zo gruwelijk miste in het consult met mijn huisarts. Dit doet me zo goed! Dankuwel!’

 

 

26-3-2025

Traplifttherapie?

Het linkerbeen heeft het al een tijdje moeilijk en gedraagt zich daarnaar: hoewel het nu wel stappen zet, is traplopen voorlopig een stap te ver.
Dus komt er een traplift.

 

Twee keer is de afspraak verzet want druk en griep en personeelstekort.
Maar vandaag is het zover: uren klinkt er genies en getimmer en geproest en geboor in de gang.
Dan kondigt de monteur aan dat ik de traplift kan proberen.
Snotterend legt hij me de knopjes uit.
Als ik een paar keer naar boven en weer naar beneden ben gezweefd, bedenk ik: maar wat nou als de stroom uitvalt als ik halverwege ben?
Hij is zijn spullen al aan het verzamelen, kijkt niet begrijpend op en zegt: ‘Nou dan loopt u toch gewoon verder naar beneden?’
Ik schiet in de lach: ‘O echt, dat gaat dan?’
Hij snapt me niet en pakt verder in.
Ik laat het erbij, hij oogt zo moe en snipverkouden.

 

Als hij weg is, ga ik een paar keer op en neer.
Stop dan halverwege: eens kijken of hij gelijk heeft: misschien heeft mijn linkerbeen deze trapzweefritjes juist nodig en kan het nu wèl zelf naar beneden lopen.
Maar helaas, het wondermiddel werkt niet.
Best jammer.

 

3-3-2025

Verrechtsing

Op een zondagmorgen, drie weken na mijn rugoperatie, weet ik bij het wakker worden: ik wil mijn vleugels weer uitslaan: naar boven en naar buiten.
Ergotherapeut Suus gaat enthousiast mee in mijn plannen en oppert mogelijkheden om me met maatwerk hulpmiddelen naar boven en naar buiten te krijgen.
Natuurlijk wel op voorwaarde dat fysiotherapeut Joris akkoord gaat.
Maar warempel, zelfs hij knikt goedkeurend als hij mijn vorderingen ziet. Wat heet, hij maakt zelfs grapjes: ik ga met sprongen vooruit.

 

Groen licht dus aan alle kanten.
Tot ik een paar dagen later op de grond val.
En een dag later net niet omdat Brenda me op tijd opvangt.
Gelukkig krabbel ik beide keren zonder noemenswaardig letsel weer overeind.

 

Maar de schrik zit er goed in: wat heb ik fout gedaan?
Ik peins en pieker en besef dat ik beide keren zonder nadenken op mijn linkerbeen was gaan staan en het zelfs had willen draaien.
Iets waar dat been nog even een broertje aan dood heeft.

 

Ik vraag Martha, geroutineerd ervaringsdeskundige in eigenwijze linkerbenen, om raad, waarna dit onvergetelijke gesprekje volgt:
‘Ben jij links?’
Ja, helemaal.
‘Dan neemt jouw linkerkant al 71 jaar bij alles het voortouw. Je rechterkant is helemaal niet gewend om de baas te zijn. Je moet je mindset diametraal veranderen: voortaan bepaalt rechts wat er gebeurt.’
Ik schrik, en hoe, maar snap meteen: ze heeft gelijk.
Er zit niets anders op: ik moet verrechtsen!

 

Sindsdien probeer ik uit alle macht te verrechtsen.
Maar mijn brein moppert als ik loopoefeningen doe.
Het zet de Internationale in als ik ‘Move on’ opzet van Leonard Cohen.
Het lacht me vierkant uit als ik beloof: ‘ach werk nou even mee, dit is vast maar voor even, straks mag jij weer de scepter zwaaien, alles komt goed.’

 

31-1-2025

Linkerbeen blues

Eind november gaat mijn linkerbeen in staking.
Snerpend en onverbiddelijk.
Wat volgt is een herfstdip die zijn weerga niet kent en waarvoor ik nog geen woorden kan vinden.

 

Op 7 januari, de dag na de operatie, adviseert de fysiotherapeut in het ziekenhuis dat een rollator thuis handig zal zijn.
Ondertussen vult hij, op het verwijzingsformulier naar een collega in mijn woonplaats, bij doel in: patiënte verder mobiliseren.
Weer thuis breid ik dus mijn arsenaal aan hulpmiddelen uit.
Naast bed-beugels, een toiletstoel, wc-beugels, een looprek en een trippelstoel, huur ik er een rollator bij.
De rolstoel van kleinzoon Louk gebruik ik daarnaast ook al acht weken intensief.

 

Als ik een dag of acht weer thuis ben, stapt de collega fysiotherapeut, Joris, binnen, stelt zich voor en bestudeert kalmpjes mijn gehannes in de rolstoel en met de rest van mijn hulpmiddelenarsenaal.
‘Wat is je doel voor deze fysiotherapie sessies’ vraagt hij.
Nou ja zeg, de operatie is geslaagd, de stenose in een aantal wervels verwijderd dus nou als de wiedeweerga weer terug naar mijn oude status quo, logisch toch?
‘Dat is te vaag’, glimlacht Joris, ‘maak het wat specifieker.’
Nou gewoon, dat ik weer kan reizen en wandelen en sporten en mensen bezoeken en boodschappen doen in de winkels aan de overkant en in de tuin werken en zo?
Joris glimlacht ‘Wat minder en wat kleiner?’
O die glimlach van hem, tergend geheimzinnig, wat bedoelt hij toch?
Hij ziet mijn verwarring en vraagt: ‘Til eens vanuit zitstand om de beurt je knieën op?’
Oké dat kan ik wel.
Mijn rechterbeen schiet omhoog en is al bijna de deur uit, naar de winkels aan de overkant.
Mijn linkerbeen, tja, niet dat het weigert maar hoe ik ook mijn best doe, het komt hooguit tien centimeter van de grond.
Joris knikt en vraagt: ’Wanneer ben je geopereerd?’
Acht dagen geleden.
‘En hoe hoog kwam je linkerbeen vóór de operatie?’
Eh, vijf centimeter, met pijn en moeite, maar vooral met veel pijn.
Dan begrijp ik zijn boodschap en vraag aarzelend: ‘Zelf de trap op dan?’
En als hij zwijgt, bedel ik: ‘Of een rondje om de kerk?’
Denk daar vooral niet te veel van, de kerk staat voor mijn huis.
‘Of een boodschapje doen bij de winkels achter mijn huis, met behulp van de rollator?’
Eindelijk, hij knikt goedkeurend, kennelijk is dat haalbaar, op termijn.

 

Wat hij nog meer zegt waait langs me heen.
De beenoefeningen die ik dagelijks een paar keer moet doen, schrijft hij gelukkig voor me op, die zullen mijn dagen gaan vullen.

 

Ik durf niet meer te vragen hoe veel tijd het algehele herstel zal vergen en besluit om de gehuurde rollator maar weer in te leveren want huren kon nog wel eens een prijzige zaak worden: ik kan er beter een kopen.
Gewoon een goeie, een leuke, want waarschijnlijk is dat voorlopig mijn beste maatje.
Duidelijk is dat mijn linkerbeen, met al zijn grillen en (on)mogelijkheden, de regisseur zal zijn van mijn revalidatie.
Toch vernietig ik dat mooie masterplan van mijn brein en mijn rechterbeen niet.
Want juist op dat moment klinkt op de radio Crowded House:
‘Hey now hey now, don’t dream it’s over, there’s freedom within and there’s freedom without …’

 

Ik parkeer het gewoon.
Een tijdje.

 

20-1-2025

Vonk

Na een tweedaagse training in beleid en coördinatie vaardigheden rijden we terug.
Voldaan napratend, gezellige groep was het deze keer, veel lol tussen en na de programma onderdelen, ideeën opgedaan voor onze eigen organisatie.
Fijne en soms verrassende gesprekken met collega’s uit het land, boeiende vrouwen met elk haar eigen verhaal.

 

‘Zeg, die Annie vertelde dat ze smoorverliefd was, ik dacht dat ze een nieuwe vlam had maar toen ik vroeg op wie, zei ze op haar man, maar ze zijn al dertig jaar samen, belachelijk, dat kan toch niet, dan ben je toch niet meer smoorverliefd?’
Steun vragend kijkt ze opzij naar mij: ‘Dat is tegen die tijd toch allang voorbij? Bij ons wel hoor en bij jullie toch ook?’
Ik peins maar ben het niet met haar eens: ‘Nee, niet echt, die klik, die spanning van de eerste tijd, die sluimert nog steeds, wel meer op de achtergrond maar hij vlamt toch echt nog regelmatig op hoor!’
‘Zijn jullie nog net zo verliefd als in die eerste jaren? Daar geloof ik helemaal niks van.’
Mijn herinnering tovert meteen beelden tevoorschijn in mijn brein en ik grinnik: ‘O ècht wel.’
Ongelovig schudt ze haar hoofd: ‘Nee joh, daarvoor ken je mekaar toch veel te goed en al zo lang, daar zit geen greintje spanning of verrassing meer in, dat boek heb je echt wel uit na al die tijd.’
Ze zucht: ‘en dat is toch ook normaal? Na zoveel jaar? Ik geloof gewoon niet dat dat blijft.’
Ik begin over samen, over echte aandacht, over die vonk die de tijd overleeft.
Ze lacht me uit.

 

’s Avonds vertel ik over dit gesprek.
Eerst fronst hij zijn wenkbrauwen: ‘Wàt?’
Dan schuiven er peinsrimpels over zijn gezicht.
Ik heb geduld, nog even wachten.
En daar is hij: de blik die alleen ik ken.
Die warme, koesterende, ondeugende grijns.

 

Puberaal romantisch vond ze me.
Niet reëel.
Wereldvreemd.
Zo jammer dat ik geen woorden kon vinden voor onze vonk.
Woorden die ze begreep, herkende.

 

27-10-2024

Zelf doen

Hij wankelt voor de wastafel maar wil geen stoel.
Met langzame geroutineerde halen zeept hij zich in.
Ze zeemt de douche, ruimt handdoeken op.
Hij scheert zich zoals hij dat zijn hele leven deed.
Als ze klaar is met redderen en even naast hem staat, ziet ze het: zijn ogen zijn gesloten.
Zijn bevende handen bewegen het scheermes over het schuim maar raken het amper.
Ze weifelt, zegt niets, wendt zich af.
Weet: hij wil dit zelf doen.
Hem waakzaam volgend vanuit haar ooghoeken, vult ze de wasmachine.

 

Als hij klaar is, schuifelt hij, zwaar leunend op haar, terug naar bed.
Zit daar even hijgend tot ze hem zacht achterover duwt, zijn hoofd op het kussen legt en zijn benen zoals hij het graag heeft.
Hij trilt uitgeput.
Ze dekt hem toe.
Gaat naast hem zitten en pakt zijn hand.
Lang zitten ze zo.
Zwijgend.
Taal heeft hier geen woorden voor.

 

18-9-2024

Bagatel

Na afloop wandel ik opgelucht naar huis.
Het miezert maar de lucht is tintelfris, de nacht heeft de broeihitte verzwolgen.
Boomtakken, topzwaar van de laatste plensbuien, buigen diep naar de grond.
Donkergroen zijn ze maar ik zie nog geen spoor van de naderende herfst.

 

Mannen op imposante maaimachines snoeien perken en bermen.
De geur van vers gemaaid gras kringelt mijn neus in.
Op een bruggetje sta ik stil, adem diep in, mijn handen op de brugleuning.
Kijk rond, zie een meeuw op de leuning van de brug aan de overkant van de sloot.
Secondenlang bekijken we elkaar.
Blij fluister ik: weet je, die wortelkanaalbehandeling, die hoeft gelukkig niet.
Onbewogen staart hij me aan.
Strekt zich.
Vliegt statig weg.

 

Hij heeft gelijk.

 

12-9-2024

Opruimen

Jas ophangen tas tussen mijn voeten plankje uitklappen cappuccino to go erop roeren.
Leesbril smartphone oortjes.
Cohen, Yentl en de Boer, Karunesh.
Poëzie podcast.
Slokje koffie nu.nl dropje.
Wegdromen op ‘moving on.’
In stilte luidkeels meegalmen met ‘ik heb een man gekend.’
Slokje kaasbroodje slokje.
Boeiend gesprek achter me afluisteren binnenpretje smartphone notities openen steekwoorden noteren.

 

Amsterdam al leegloop spullen pakken verplaatsen naar een plek uit de zon.
Weer installeren mail fb insta reisplanner checken.
Zo mooi die wolken boven de weilanden koffie op.
Lezen luisteren doezelen.
Opschrikken ik ben er al.
Spullen verzamelen rugzak schoudertas.
Opstaan voor laten gaan knikje hier glimlach daar vriendelijkheid alom vandaag.
Koffiebeker broodzakje tissue afvalbakje overvol.
Meenemen?

 

Maar nee, dat hoeft niet van de NS las ik daarnet op het informatiebord in de coupé:
‘uit onderzoek onder 1000 reizigers blijkt dat mensen die hun afval opruimen zich minder snel vervelen.’
Maar ik verveel me nooit onderweg, geen seconde.
Dus ik kan het laten liggen?

 

25-8-2024

Plakken

Schrijven Online heeft elke week een schrijfthema ter inspiratie.
Deze week is het: ‘nog even blijven plakken.’
Natuurlijk dacht ik meteen terug aan deze onvergetelijke meester plakker:

 

 
Plakken

 

De dagen voor we verhuizen klust schoonvader, een welbespraakte Bourgondische Brabander, in ons nieuwe huis.
Terwijl wij in Nijmegen ons huisraad inpakken, stoomt hij in de flat aan de Trumanlaan in Utrecht het oude behang van de muur en plakt, stotend en kaarsrecht, de nieuwe banen in de hippe linnenlook van toen, de jaren zeventig.
Soms pauzeert hij een paar uur, pakt zijn schilderspullen in zijn rugzak, neemt de bus naar de binnenstad en tekent daar de mooiste plekjes.
Zoals de Pausdambrug aan de Oude Gracht:
Als hij op een middag terugkomt van zo’n tekensessie, ontmoet hij in het trappenhuis John en Ineke, onze nieuwe buren die hem meteen uitnodigen voor de maaltijd.
Die avond belt hij bij hen aan met in zijn ene hand een tweeliterkruik Spaanse sherry en in zijn andere een grote stapel:
– Albums met foto’s van zijn tekeningen en schilderijen van landschappen, stadsgezichten, portretten en naakten.
– Multomappen met zijn heraldische onderzoek naar gemeentewapens.
– Een paar lijvige ordners met zijn studie naar Romeinse nederzettingen in Nederland.

 

Hij laat zich de maaltijd goed smaken en onderhoudt John en Ineke ondertussen over wat hij deed en doet en illustreert dat met de albums, multomappen en ordners.
John en Ineke luisteren.
De uren vliegen voorbij.
Tegen elven hint John dat zijn wekker om zes uur afgaat.
Tegen twaalven verzamelt Ineke de glazen.
Tegen enen loopt John naar de badkamer en komt tandenpoetsend weer de huiskamer in.

 

Pas jaren later vertellen ze ons over deze avond.
En kunnen er gelukkig hartelijk om lachen: ‘Pas toen we de lampen uitdeden, vertrok hij. Echt, een geweldig aardige man maar we hebben het toch maar bij een keer gelaten.’

 

Dat begrepen wij.

 

26-7-2024