Deur

Uit de terminale thuiszorg (2002 – 2014)

 

Als ik aanbel, zwaait de deur meteen open.
Een man, kort, breed, gevlekt shirt, een buik die over een vale spijkerbroek bloest: ‘Wat komt u doen? Ze blijft thuis hoor!’
Dreigend staat hij voor me, verspert de weg.
Aha, dit bedoelde de collega van de thuiszorg …
Ik stel me voor en hem gerust: ik kom praten over het inzetten van vrijwilligers. Omdat zijn vrouw ernstig ziek is en hij en zijn zoon misschien wat hulp kunnen gebruiken bij het zorgen voor haar.
De spanning glijdt van zijn gezicht, hij stapt opzij, gebaart dat ik binnen mag komen.

 

Ik wurm me door de nauwe gang langs een overbevolkte kapstok en volg hem de huiskamer in.
Voor het achterraam staat een hoog-laagbed, het gordijn erachter gesloten.
De vrouw in het bed oogt uitgeteerd, haar gezicht doodmoe, bleek vertrokken.
Ze slaat haar ogen op, weer stel ik me voor, vraag hoe het gaat vandaag.
Ze zucht, fluistert ‘Gaat wel’, sluit haar ogen weer, opent ze, wenkt haar man ‘misschien wil mevrouw wat drinken.’
Haastig weer ik dat af.

 

Op de bank voor het voorraam, hangt een puber op een versleten bank, zijn blik schiet schichtig van het schermpje in zijn handen naar zijn moeder en weer terug.

 

Ik schuif een stoel bij het bed, vraag of meneer erbij komt zitten en vertel wat over onze vrijwilligers en hoe ze kunnen helpen in situaties als deze.
Meneer knikt, dat zou helpen.
Mevrouw opent haar ogen, fluistert: ‘Hij moet werken en Jan moet naar school, hij zit voor zijn eindexamen, en nou heeft de dokter gezegd dat ik niet meer alleen kan zijn en of ik niet beter naar een hospice kan.’
Hij valt haar in de rede; ‘Laat ie zelf naar een hospice gaan! Jij blijft hier. Bij ons! En als je nou wat meer eet, dat je weer sterk wordt? En dan bellen we die fysio, voor oefeningen? Je moet niet opgeven.’
Ze slaat haar ogen neer, zucht weer.

 

We praten, ik hoor hoe snel het is gegaan, van ‘een beetje moe’ naar de mededeling dat er geen hoop meer is.
Meneer zegt: ’Soms vergeet ik het, dan denk ik dat ze misschien toch …, dokters weten het toch ook niet altijd?’
Vragend kijkt hij me aan, als ik zwijg, zoek naar woorden, schudt hij zijn hoofd, mompelt iets onverstaanbaars.

 

Ik zie dat de zoon in de andere hoek van de kamer naar ons gesprek luistert en vraag of hij erbij komt zitten.
Hij haalt zijn schouders op maar komt, gaat op het voeteneind van het bed zitten, pakt de voet van zijn moeder en streelt die zacht.
Ik slik, verman me, vertel over de vrijwilligers, wat ze wel en niet doen.
Dat ze bij haar kunnen zijn, voor haar kunnen zorgen, als haar man gaat werken en haar zoon naar school gaat.
Ik vraag hoe het op school gaat.
Hakkelend vertelt de zoon dat hij er niet zo goed voor staat, hij ziet op tegen het examen, spijbelt vaak, wil zijn moeder niet alleen laten.
Zacht zegt zijn moeder: ‘Maar je moet wel gaan hoor, jouw leven gaat verder.’
Hij knikt, dit heeft ze duidelijk al vaak tegen hem gezegd.
Hij kijkt ons niet aan, er glinsteren tranen aan zijn wimpers, hij veegt ze weg.

 

Meneer werkt in de bouw, hij heeft een goeie baas die zijn situatie begrijpt, hij mag ’s morgens wat later beginnen.
Maar het is erg druk, ze kunnen hem geen dagen of weken missen.
Ik stel voor dat er ’s morgens, als hij vertrekt, een vrijwilliger komt, die blijft een paar uur bij zijn vrouw, wordt eventueel afgelost door een andere vrijwilliger, totdat zoon uit school komt. Dan is ze niet alleen.
Opgelucht knikken vader en zoon.

 

Als ik opsta, afscheid neem, me omdraai en naar de deur loop, zie ik het vuistgrote gat in de deur. Allebei zien ze me kijken.
‘Hij had het effe moeilijk, zegt mevrouw vergoelijkend, meneer kleurt diep.
Haastig glipt zoon langs me, dendert met grote stappen de trap op naar boven.
Als ik de gang inloop zie ik dat in de wc-deur ook een gat zit.

 

Zo blij ben ik, weer, met onze vrijwilligers.
Ik praat ze in, maak de roosters, ondersteun ze.
Bij toerbeurt lossen ze ’s morgens meneer af, zijn ze bij mevrouw, blijven tot zoon uit school komt, drinken nog wat met hem.
Ze maken ons motto ‘Er zijn’ waar, met hart en ziel.
Rust brengen ze, regelmaat, een luisterend oor.

 

Zoon slaagt voor zijn eindexamen.
De nacht na de uitslag overlijdt zijn moeder.
Twee kaarten stuur ik vader en zoon.
Gefeliciteerd en gecondoleerd.

 

7-7-2019

9 thoughts on “Deur

Leave a Reply

Your email address will not be published.

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.