Geloof

Bij de Koopgoot staat een groep blije mensen bij een bord ‘Levende steen gemeente.’
Ze delen hun geloof met het winkelende publiek, zingen, delen brochures uit.
Juist als ik langs loop, pakt een van hen een microfoon en zegt langzaam en gedragen: ‘Jezus is opgewekt.’
‘Wow’, denk ik, ‘wat fijn voor hem! Geen last van angsten of depressies en vast ook geen najaarsdip! Maar ja, wonderen verrichten en mensen genezen was natuurlijk onwijs gaaf om te doen.’
Zalvend vervolgt de man: ‘uit de dood.’
O ja, dat is waar ook.
Maar opstaan uit de dood, hoe kicken is dat?

 

 

13-3-2017 

Een goede dag

De voordeur is open, gekromd staat hij achter zijn rollator, brengt een hand naar zijn hart, buigt en knipoogt.
Ik spiegel zijn welkom en stap naar binnen.
Hang mijn jas op en loop achter hem aan naar de keuken.
Met aarzelende bewegingen schenkt hij koffie in de kopjes die al klaar staan.
Ik zet ze op het blad waarop al een schaal pindakoekjes staat. Hij weet wat ik lekker vind.
Ik zet het blad op tafel.
We gaan zitten, drinken met kleine slokjes.
De stilte streelt ons.

 

’Droog overgekomen?’ vraagt hij na een paar minuten.
Ik knik, vraag: ‘Hoe gaat het vandaag?’
Hij zwijgt lang, peinst, zegt dan: ‘Het is goed.’
Zijn stem klinkt verbaasd.
We kijken naar buiten.
Hij wijst naar een wolk: ‘Kijk, die daar, dat wordt een bui, ga maar.’
‘Goed’, zeg ik, sta op, loop achter hem aan naar de kapstok, trek mijn jas aan.
Hij opent de deur, zegt, een hand op zijn hart, zijn ogen in de mijne: ‘Dit is een goede dag.’
Ik knik, mijn hand op mijn hart: ‘Dit is een goede dag.’

 

 
10-8-2021

Sla

Ik rust even, drink water, kijk om me heen.
Twee vrouwen komen aanlopen.
Grijze hoofden, wijde linnen broeken, druk gesticulerend, diep in gesprek.
Flarden vang ik op: ‘Daar kan je nou ook al niet meer eten, je wordt gewoon niet toegelaten zonder want dan riskeren ze een boete. Belachelijk.’
Ik schil een peertje, knik vriendelijk als ze passeren.
Nietsziend glijden hun ogen over me heen.
De een, boos: ‘En iedereen gelóóft die onzin.’
De ander sust: ‘Maakt toch niks uit, joh, eigenlijk hoef je je huis niet uit, jouw sla smaakt veel lekkerder, zonder al dat gif.’

Bevolkingsonderzoek

We wachten op onze beurt en praten over het onderzoek.
Sommige vrouwen hebben nergens last van, anderen vertellen breeduit over grote blauwe plekken, gekneusde ribben, dagen napijn: ‘Maar ja, kanker is erger hè?’
De vrouw naast me schudt haar hoofd en doet een duit in het zakje: ‘Met de mijne mogen ze alles doen’ zegt ze, ‘echt alles, nergens last van, pletten, knijpen, ze doen maar, mijn kleinkinderen kaatseballen d’r zelfs mee.’
De mijne krimpen al in elkaar bij het idee, ik sus ze: het is maar vier keer 20 seconden elke twee jaar.

 

Na afloop, als ik in de wachtkamer afwacht of de foto’s gelukt zijn, ploft de vrouw weer naast me.
Ze stoot me aan: ‘De eerste foto’s waren te vaag, toen moest alles nog een keer.’
Met een guitige knipoog: ‘Toen heb ik ze versierd en deden ze het beter, ze stonden er prachtig op zei die zuster.’
Ze schatert en slaat zich op de knieën.

 

Als ik naar huis rij, haalt ze me hard toeterend in.

 

‘s Nachts zie ik ze vliegen: plat geplette feestende roodblauwe borsten, versierd met slingers en confetti.
Ze kaatseballen met elkaar.

 

Herziene versie van 14-9-2018  

Broek

Het is een warme lentedag, ik loop in het polderbos.
Een kleine gekreukelde oude man komt aanfietsen.
Ik ben al oma maar hij zou mijn opa kunnen zijn.
Onhandig stapt hij af en zet zijn fiets tegen een boom.
Begint dan zijn fietsbroek naar beneden te trekken, wankelt, valt om, sjort liggend op zijn linkerkant verder aan de pijpen tot die vastgedraaid zitten om zijn enkels.
‘Heeft u hulp nodig?’ vraag ik.  
‘Die regenbroek moet uit, die moest ik aan van mijn vrouw, reuma weet u wel, maar hij is veel te warm.’
Machteloos trekken zijn vergroeide handen aan de onwillige broekspijpen.
Ik hurk voor hem, draai voorzichtig de broekspijpen los maar krijg ze niet over zijn schoenen en kijk om me heen.
Een man die zijn hond uitlaat, houdt zijn pas in en vraagt of hij iets kan doen.
De oude man wijst naar zijn enkels en hijgt: ‘Uit, uit.’
De hondenbezitter hurkt naast me en trekt de verknoopte veters los van de schoenen van de oude man, samen trekken we de regenbroek uit, de schoenen weer aan en hijsen tussen ons in een senior omhoog in een strak zwart wielrennersbroekje.

 

Hij bedankt ons vriendelijk, wankelt naar zijn fiets en frommelt zijn regenbroek in een fietstas.
‘Redt u het zo? Moet u nog ver?’  vraag ik.
‘Dank u wel mevrouw, ik red het best, ik heb maar vijfentwintig kilometer gedaan vanmorgen, had u me vroeger moeten zien, toen fietste ik zo honderdvijftig kilometer op een dag. De vorige keer belden ze hier een ambulance maar dat was helemaal niet nodig, ik woon maar vijf minuten hiervandaan.’
Hij klimt op zijn fiets en rijdt slingerend weg.

 

Twijfelend kijk ik hem na, de vorige keer???
De man met de hond schudt zijn hoofd, grinnikt en zegt: ‘Daar gaat ons voorland, mevrouw.’

 

6-6-2021

Kapsones

Bolle wolken die zich spiegelen in plassen, openspringende narcissenknoppen, uitbottende bomen, lichte lentewind, zachte zon.
Pas als hij zijn fiets met steunwielen draait, terug fietst, pal voor me afstapt en naast me gaat zitten op het bankje, schrik ik op.

 

Een grijzende man met een kinderlijk hoofd en verbaasde ogen kijkt me ernstig aan: ‘Heb jij kapsones? Ik woon daaro met Loes en Frans en Willem en ik fiets hier elke dag een rondje en zeg hoi tegen iedereen en dan kijk ik wie ook hoi zegt, waarom zeg jij geen hoi, heb jij kapsones?’

 

Hij luistert, zijn ogen strak in de mijne zonder te knipperen, naar mijn sorry over de wolken en de narcissen en de bomen en de wind en de zon.
Hij denkt even na, knikt dan begrijpend: ‘Ja, dan zag jij mij niet want jij keek naar al die andere dingen. Maar de volgende keer wel hoi zeggen hoor.’
Dat beloof ik.

 

14-4-2021

Plamuur

Pratend plamuurt hij gaten dicht, saust het plafond, knipt behangbanen, smeert ze in, plakt ze lijnrecht op de muren, schildert en passant een kast, hangt luxaflex op, legt en snijdt vloerbedekking.
Dagen lang hoor ik bij de koffie fragmenten van zijn leven:
Na school niet spelen maar helpen in de zaak.
Ziek in bed liggen in een leeg huis, zijn ouders waren op de zaak.
Zijn eigen kostje koken.
Vakanties kende hij niet: een gesloten zaak verliest klanten.
Eenmaal volwassen nam hij de zaak over.
Vanzelfsprekend, vond hij.
Maar hij wilde geen kinderen: zo’n leven mag je kinderen niet aandoen.

 

Hoogzomer is hij klaar.
Tevreden nemen we afscheid.
Ik vraag of hij nu wel op vakantie gaat.
Hij schudt zijn hoofd, dat gaat niet want zijn oude zieke poes kwijnt weg als zijn vrouw en hij er niet zijn, hij weigert eten en medicijnen van anderen.
‘Ik blijf met liefde thuis voor hem.’

 

11-3-2018      

Zonde

‘Ze is nou op de helft van die chemo en ze is er zo ziek van maar ze zeggen dat het aanslaat dus daar doe je het voor, ja toch, maar kotsen dat ze doet en pijn, pijn, je wil niet weten hoeveel pijn ze heeft en nou een zonde ook nog, zo kort genoeg?’
‘Ja, is goed zo, maar hoezo zonde, welke zonde?’
‘Nou, gisteren kreeg ze die zonde, erg hè, even je nek opscheren?’
‘Doe maar, maar wat voor zonde dan?’
‘Nou voor d’r eten, ze at niet meer zei ik toch, nog wat lak erin?’

 

18-11-2020

Wie?

Het klikte meteen toen we kennismaakten.
Tussen het sporten door en in de pauzes praatten en lachten we honderduit, alsof we elkaar al jaren kenden. 
‘Ik wil langer met je praten,’ zei ze.
Ik nodigde haar uit.
Op een middag kwam ze en praatten we uren, bij thee en chocola.
Over werk, leven, liefdes, sporten, verlies.

 

Een paar weken later kom ik haar tegen, lopend in de polder.
Blij haar te zien, lach ik: ‘Hoi Emma, hoe gaat het?’
Strek mijn armen maar hou in als ik haar ogen zie.
Ze kijkt verward, haar wenkbrauwen omhoog, vraagt ze aarzelend: ‘Ken ik u? Hebben wij elkaar eerder gezien?’
Mijn wenkbrauwen rijzen zo mogelijk nog hoger dan de hare: wat gebeurt hier?
Ze maakt geen grap, dat zie ik aan haar ongelukkige blik.
Ik doe nog een poging, ‘Ik ben Iris, je was vorige week een middag bij me, weet je nog, we hebben zo leuk gepraat met elkaar?’
Ze staart me aan.
Zwijgt, probeert zichtbaar uit alle macht het zich te herinneren.
Het lukt niet.

 

We delen niet de herinnering aan onze vorige ontmoeting, wel de verbijstering van dit ogenblik.
‘Het is echt waar hè’, vraagt ze onzeker.
Ik knik.
‘Ik ben het kwijt’, zegt ze.
Weer knik ik.

 

Af en toe komen we elkaar tegen in het dorp.
Ik zie aan haar ogen dat ze me niet herkent.
Maar altijd groet ik haar, zeg wie ik ben, negeer haar verbijsterde blik en maak een praatje tot haar gezicht opklaart en ze net zo lacht als op die middag bij mij.

 

31-12-2018

Wat zei ze?

Ze zitten tegenover me in de metro.
Hij klemt een tas in zijn armen waaruit een Legodoos steekt.
Ik glimlach, dit is een overbekend, zij het gedateerd tafereel voor me.
Glunderend vertelt hij me dat hij straks thuis meteen de helikopter gaat bouwen.
Eerst natuurlijk volgens de bijgevoegde bouwtekening.
Daarna komt het leukste: kijken wat er anders en mooier kan, aan de vleugels misschien of bij het onderstel.
Hij glimt al bij het vooruitzicht.

 

Ook zij stappen bij de volgende metrohalte uit.
Bij de bushalte zie ik ze weer.
Terwijl we wachten op de bus, schreeuwen een eindje verderop een stel opgeschoten jongens naar elkaar.
Een vechtpartij ontstaat.

 

Het jongetje schrikt, grijpt haar arm, ‘Mama ik ben bang’ hoor ik hem zeggen.
Ze bukt, aait zijn hoofd, fluistert iets in zijn oor.
Zijn gezicht klaart op, lachend stappen ze hand in hand de bus in.

 

Ik wou dat ik hem was.

 

11-2018