Ze stappen voor me de bus uit.
Achter hen loop ik naar mijn huis.
Hij sjokt voetje voor voetje, met zijn ene arm leunend op een stok, zijn andere arm gehaakt in de hare.
Ik haal ze niet in, ik loop ook niet snel.
Als hij ineens stopt, vertraag ik ook.
Op gepaste afstand, dat wel maar toch hoor ik hen praten.
Hij kijkt haar aan, hijgt: ‘Ik ga stoppen.’
Ze reageert als gestoken: ‘Met roken?’
Hij knikt: ‘Maar nou echt.’
Vinnig zegt ze: ‘Dat heeft nou geen enkele zin meer hoor, het is al veel te ver heen zei die dokter toch. En trouwens, je bent niet te genieten als je niet rookt, dat trek ik niet nog een keer dus rook nou maar lekker door.’
Ze klinkt zo boos, zo bezeerd.
Hij zucht, grijpt haar elleboog, langzaam lopen ze verder.
Haar schouders gespannen hoog, de zijne moedeloos laag.
Bij hun achtertuin staan ze stil, hij leunt tegen de schuurmuur, zij opent het hekje, pakt zijn elleboog, leidt hem naar binnen.
Doet het hekje op slot.
Pijnlijk stukje. Helaas ook wel enigszins herkenbaar.
Ja. Voor mij ook ,,,