Lucht

De arts komt zijn kamer uit, roept: ‘Meneer v B?’ en kijkt zoekend de volle wachtkamer rond.
Zonder een teken van herkenning glijden zijn ogen over me heen.
Ik zeg ‘Hij is even naar het toilet.’
Nog een keer roept hij de naam van mijn man en zegt dan tegen de balie-assistente: ‘Hij is er niet, geloof ik.’
Ik sta op en herhaal wat luider ‘Hij is even naar het toilet’.
‘Wie bent u?’ vraagt de arts.
Stomverbaasd staar ik hem aan.
Al acht maanden komen we samen wekelijks bij deze oncoloog.
Ik weet dat al zijn aandacht gericht is op de patiënt en waardeer dat zeer.
Maar hoe bestaat het dat hij daarbij de mens die naast de patiënt zit volstrekt over het hoofd ziet?
Ineens herinner ik me al die ‘kleinigheden’ die me eerder opvielen en die ik meestal opzij schoof omdat hij zo’n kundig arts is:
Hij steekt zijn hand uit naar mijn man en begroet hem hartelijk: ‘Hoe gaat het met u?’
Ik krijg pas een hand als ik de mijne uitsteek en hij begroet me niet.
Hij kijkt mij tijdens het consult niet aan, betrekt me niet bij het gesprek.
Als ik een vraag stel, luistert hij met neergeslagen blik, kijkt dan mijn man aan en vraagt hem ‘Is dat ook een vraag van u?’
In het begin beaamt mijn man dat, dan kijkt de arts hem aan en geeft hem antwoord.
Later doen pijn en morfine hun werk en komt het vaker voor dat ik vragen stel die bij mijn man niet meer opkomen.
De reactie van de arts blijft hetzelfde, hij geeft alleen antwoord als mijn man dat wil horen.
Een keer reageer ik: ‘Maar ík wil dit graag weten.’
Hij reageert ‘Het gaat hier om de patiënt.’
Alsof hij een lastige mug wegwuift.
Pas jaren later dringt het ten volle tot me door: ik was niet eens een mug, ik was lucht voor deze arts.

 

31-12-2015

 

Leave a Reply

Your email address will not be published.

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.